• Nenhum resultado encontrado

Het nieuwe Convergentieplan van de Belgische regering

No documento Economische vooruitzichten 1997-2001 (páginas 107-113)

Het verschil is belangrijk. Het naleven van de normen van 1992 hield inderdaad een verhoging van het primaire overschot in en de overstap naar de nieuwe norm betekent dus a priori een afzwakking van het saneringsbeleid ten opzichte van de voorgaande jaren. De nieuwe norm maakt ruimte vrij voor de primaire uitgaven, die in eenzelfde tempo als het BBP zouden kunnen toenemen (bij een onveranderd aandeel van de ontvangsten in het BBP).

Wij wijzen eveneens op de verschillende context: met het Plan van 1992 wilde men één van de normen van het Verdrag van Maastricht verwezenlijken: in 1996 een netto financieringsbehoefte van 3 procent van het BBP bereiken, terwijl de voor 1991 geraamde NFB nog 6,1 procent van het BBP bedroeg. Die doelstelling - uit- gesteld tot 1997- is nu in zicht. Met het nieuwe Convergentieplan wil men, overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie,"een duurzame vermindering van het begrotingstekort en een regelmatige daling van de schuldra- tio"verwezenlijken (21, blz.1). Het is vooral om de voortzetting van het proces van schuldafbouw veilig te stellen dat de Regering een norm inzake stabilisering van het primaire overschot aangenomen heeft: de norm houdt immers in dat de poten- tiële vermindering van de rentelast in procent van het BBP besteed wordt aan de verlaging van het tekort en aldus niet gecompenseerd wordt door relatief lagere ontvangsten en hogere uitgaven.

In die zin houdt de norm inzake het primaire overschot van Entiteit I heel wat be- perkingen in voor het beheer van de overheidsfinanciën, zij het in mindere mate dan voorheen.

Voegen wij hier nog aan toe dat het naleven van die norm en de schuldafbouw erop gericht zijn de financiering van de sociale uitgaven, die samenhangen met de ver- oudering van de bevolking, te vrijwaren, zonder echter het financiële evenwicht in gevaar te brengen.

ii. Entiteit II: Gemeenschappen, Gewesten en Lokale Besturen

Voor de Gemeenschappen en Gewesten blijft de vroegere doelstelling van toepas- sing: het naleven door elk van hen van de door de Hoge Raad voor Financiën aanbevolen eigen normen. Gekoppeld aan het begrotingsevenwicht van de Ge- meenten, leidt dit tot een NFB van Entiteit II, die ongeveer in evenwicht is en nul vanaf 1999.

b. Het verloop van de overheidsfinanciën volgens het Convergentieplan

Het nieuwe Belgische Convergentieplan omvat drie ramingen omtrent de weerslag van de normen op het verloop van de begroting, volgens drie verschillende macro- economische scenario’s.

In het "voorzichtige" scenario leiden het behoud van het overschot van Entiteit I op 5,3 procent van het BBP vanaf 1997, de vermindering van de NFB van Entiteit II tot een stabiel evenwicht vanaf 1999 en de op 1,3 procent geraamde daling van het gewicht van de rentelast in het BBP op vier jaar tijd, tot een vermindering van de NFB van de gehele overheid met 2,0 procent van het BBP tussen 1996 en 2000.

Dit verloop beantwoordt wel degelijk aan de aanbevelingen terzake in het Conver- gentieplan. Ter informatie, de vooruitzichten inzake de NFB zijn sterk vergelijk- baar met deze van andere Europese landen (cfr. tabel 51). Tegelijk met de vermindering van de NFB zou de schuld van de gehele overheid, volgens het Con- vergentieplan, dalen van 127 procent in 1997 tot 120,4 procent in 2000. De schuldratio zou op dat ogenblik uiteraard nog ver van de aanbevolen 60 procent verwijderd zijn, maar de daling is belangrijk en staat in schril contrast met de sta-

TABEL 51 Verloop van het overheidstekort en de -schuld in het Convergentieplan. Vergelijking van de Belgische, Duitse en Franse doelstellingen

Bronnen : verslagen ECOFIN vergaderingen en het Belgische Convergentieplan.

c. Vergelijking van de middellangetermijnvooruitzichten met het scenario in het nieuwe Convergentieplan

Voor de volgende vergelijking werd het "voorzichtige macro-economische scena- rio" van het Convergentieplan gebruikt. Hierin worden, tussen 1997 en 2000, o.a.

een nominale groei van het BBP met gemiddeld 3,9 procent en een korte rente van gemiddeld 4 procent vooropgesteld. In de projectie van het Federaal Planbureau zijn de overeenkomstige parameters respectievelijk 4,1 procent voor de groei van het BBP en 3,4 procent voor de korte rente, wat a priori een iets gunstiger context voor de overheidsfinanciën vormt.

Tabel 52 geeft de vergelijkende ontwikkeling van de overheidsfinanciën. Net als in het Convergentieplan worden het primaire saldo en de rentelast op een niet-gecon- solideerde wijze weergegeven en wijken dus af van de elders in dit document gebruikte definities (met name in de tabellen 24 en 25).

TABEL 52 Vergelijking van de vooruitzichten inzake overheidsfinanciën met het voorzichtige scena- rio van het Convergentieplan

1997 1998 1999 2000

1. NFB

Duitsland 2,9 2,5 2,0 1,5

Frankrijk 3,0 2,8 2,3 1,8

België 2,9 2,3 1,7 1,4

2. Overheidsschuld

Duitsland 61,5 61-62 61-62 60,5-61,5

Frankrijk 58,0 59,0 59,5 59,5

België 127,0 125,2 122,9 120,4

1996 1997 1998 1999 2000 Verschil

2000-1996 1. Scenario van het Convergentieplan

Primaire overschot 5,4 5,8 5,9 6,1 6,1 0,7

Entiteit I 5,1 5,3 5,3 5,3 5,3 0,2

Entiteit II 0,4 0,5 0,6 0,8 0,8 0,4

Rentelast 8,8 8,6 8,2 7,8 7,5 -1,3

NFB -3,4 -2,9 -2,3 -1,7 -1,4 2,0

Entiteit I -2,9 -2,5 -2,1 -1,7 -1,5 1,4

Entiteit II -0,5 -0,4 -0,2 0,0 0,0 0,5

2. Projectie van het FPB

Primaire overschot 5,4 5,8 5,7 5,6 5,8 0,4

Die vergelijking behoeft enig commentaar:

i. 1996

Hoewel voor 1996 de globale raming van de NFB, van het primaire overschot en van de rentelast volgens beide bronnen dezelfde is, verschilt de diagnose omtrent de respectievelijke bijdrage van elke entiteit. Terwijl het Convergentieplan het pri- maire overschot van Entiteit I op 5,1 procent van het BBP raamde en dat van Entiteit II op 0,3 procent22, zijn de ramingen in onze projectie respectievelijk 4,8 en 0,6 procent. Bij gebrek aan meer gedetailleerde informatie valt de oorzaak van die verschillen, ... die elkaar als bij toeval compenseren, moeilijk te achterhalen.

Het is inderdaad mogelijk dat het verschil voor Entiteit II voortvloeit uit de correc- tie, die in de projectie van het Planbureau aan de overdrachten van de federale overheid naar de OCMW’s werd aangebracht. Zoals voorheen aangegeven, ver- hoogt die correctie het primaire saldo van de lokale besturen, dus van Entiteit II, en van de gehele overheid met 0,2 procent van het BBP in 1996, ... maar heeft zij geen enkele weerslag op het primaire saldo van Entiteit I. De onderschatting van het pri- maire overschot van Entiteit I ten opzichte van het Convergentieplan vloeit dus voort uit andere verschillen, die ongetwijfeld bij de verrichtingen van de Federale Overheid en van de Sociale Zekerheid gezocht moeten worden.

De officiële evaluatie van de verwezenlijkingen in 1996 zullen in juni e.k. bekend worden, bij het verschijnen van de volgende nationale rekeningen.

Maar, gelet op de verschillende uitgangspunten per Entiteit, zal de vergelijking te- gen 2000 gebeuren in termen van schommelingen en niet in termen van niveau.

ii. Het primaire overschot van Entiteit I

De projectie toont dat het primaire saldo van Entiteit I tussen 1996 en 2000 met 0,2 procent van het BBP zou toenemen, d.i. het equivalent van de in het Convergentie- plan verrekende schommeling.

NFB -3,4 -2,5 -2,3 -2,2 -1,8 1,6

Entiteit I -3,1 -2,4 -2,4 -2,3 -1,9 1,2

Entiteit II -0,3 -0,1 0,1 0,1 0,1 0,4

3. Verschil tussen projectie en Convergentieplan (2-1)

Primaire overschot 0,0 0,0 -0,2 -0,5 -0,3 -0,3

Entiteit I -0,3 -0,3 -0,6 -0,6 -0,3 -0,0

Entiteit II 0,2 0,3 0,3 0,1 0,0 -0,2

Rentelast 0,0 -0,3 -0,2 0,0 0,1 0,1

NFB 0,0 0,4 -0,0 -0,5 -0,4 -0,4

Entiteit I -0,2 0,1 -0,3 -0,6 -0,4 -0,2

Entiteit II 0,2 0,3 0,3 0,1 0,1 -0,1

1996 1997 1998 1999 2000 Verschil

2000-1996

In 1997 zou de verbetering in beide scenario’s 0,2 procent bedragen, vooral dankzij de vooruitzichten voor de Sociale Zekerheid.

Maar voor 1998 lijkt het, bij gelijkblijvend beleid, moeilijk de stabilisering van het primaire overschot van Entiteit I en vooral van de Federale Overheid, te verzeke- ren. In onze projectie zou het primaire saldo immers met 0,3 procent van het BBP inkrimpen. Dat is deels het gevolg van bepaalde in 1997 genomen maatregelen, met name de toepassing van een nieuw financieringsstelsel van de Post, dat pas in 1998 op kruissnelheid zou komen, of de weerslag van bepaalde specifieke maatre- gelen op het vlak van de niet-fiscale ontvangsten en de primaire uitgaven (cfr.hoofdstuk 4.C3).Wij voegen hier nog aan toe dat die daling van het primaire saldo eveneens het gevolg is van de verhoging van de, in toepassing van de finan- cieringswet, aan Gemeenschappen en Gewesten overgemaakte overdrachten.

In 1999 zou het primaire overschot van Entiteit I zich daarentegen "spontaan" her- stellen als gevolg van de verwachte verbetering in de Sociale Zekerheid vanaf 1999. Het versterkt nog in 2000 door de verbetering bij de Federale Overheid, met name dankzij de vertraagde groei van de aan Entiteit I overgemaakte middelen. Zo zou het opnieuw het peil van 1997 bereikt worden.

Tot slot zou de stabiliseringsnorm van het primaire overschot op het in 1997 be- reikte peil bij de opstelling van de begroting 1998 lichtjes moeten worden aangepast, zelfs indien het tekort onder de 3 procent van het BBP zou liggen. Maar nadien zou het begrotingsbeleid, in de groeicontext van de projectie, onveranderd kunnen blijven.

iii. De NFB van Entiteit II

Uit de projectie blijkt dat de schommeling van de NFB van Entiteit II tussen 1996 en 2000 nauw aansluit bij die uit het Convergentieplan: +0,4 procent van het BBP vergeleken bij 0,5 procent.

In feite zouden de Gemeenschappen en Gewesten de norm van de HRF naleven (cfr. punt E) en dus aan het Convergentieplan beantwoorden. De NFB van de loka- le besturen daarentegen zou vanaf 1999 achteruitgaan, gelet op de gebruikte hypothesen inzake de electorale cyclus van hun investeringen (cfr. punt F).

iv. De rentelast

Tussen 1996 en 2000 komt in beide scenario’s een vergelijkbare ontwikkeling naar voor: een daling van de rentelast met 1,3 of 1,2 procent van het BBP. Maar het ver- loop zou verschillend zijn. Het verschil zou vooral in 1997 oplopen, wanneer de daling in het Convergentieplan duidelijk lager is dan die in de projectie (-0,2 pro- cent i.p.v. -0,5 procent). De door de Regering terzake genomen risicomarge is trouwens de hoofdoorzaak van het verschil op het vlak van de globale NFB, die in 1997 uit beide projecties naar voor komt. Tussen 1997 en 2000 zou de rentelast daarentegen sterker dalen in het scenario van het Convergentieplan (-1,1 procent van het BBP) dan in de projectie van het Planbureau (-0,7 procent). Dit verschil is verrassend gelet op de minder gunstige hypothesen inzake rentelast in het scenario van het Convergentieplan. Dit is misschien deels het gevolg van het in de projectie van het Federaal Planbureau gebruikte uitstel tot vervaldatum van de betaling van interest op de leningen met gecapitaliseerde rente.

v. Besluit

Hoewel de economische omgeving gunstiger is in onze projectie, zou de verbete- ring van de NFB van de gehele overheid tussen 1996 en 2000 gematigder zijn dan deze in het "voorzichtige" scenario van het Convergentieplan. Het verschil komt zowel van Entiteit I (met name de rentelast) als van Entiteit II (ombuiging van de investeringsuitgaven van de lokale besturen in 1999).

Gelet op de huidige vooruitzichten, zou, bij gelijkblijvend beleid en in een stabiele economische omgeving, de globale sanering van de overheidsfinanciën niettemin doorgaan, met name dankzij de daling van de rentelast. Maar de bijdrage van het primaire overschot zou eveneens "spontaan" positief zijn op middellange termijn.

Op korte termijn zou de op het primaire overschot van Entiteit I gerichte expliciete doelstelling van de Regering moeten worden bereikt. Terzake twee opmerkingen:

- het niveau van 5,3 procent van het BBP, dat voor 1997 als regeringsdoel- stelling werd gebruikt, vertegenwoordigt een verhoging met 0,2 procent van het BBP t.o.v. de raming voor 1996. De projectie van het Federaal Planbu- reau bevestigt die verhoging, maar vertrekt van een lager primair overschot van Entiteit I in 1996. De vraag is dus of de doelstelling definitief op 5,3 procent is vastgelegd, of afhangt van het werkelijke peil in 1996... dat eind juni bekend zal worden.

- ongeacht het gebruikte niveau lijkt de stabilisering van het primaire over- schot van Entiteit I, bij onveranderd beleid, moeilijk te verwezenlijken in 1998, als gevolg van de weerslag van verscheidene in 1997 genomen beslis- singen; de sanering zou echter beperkt van omvang zijn, nl. 0,3 tot 0,5 procent van het BBP, of 27 tot 45 miljard.

C. Gevolgen van het Stabiliteitspact voor de Belgische

No documento Economische vooruitzichten 1997-2001 (páginas 107-113)