• Nenhum resultado encontrado

HOOFDSTUK III: OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK

5. Kwaliteitscriteria

De meningen over de betrouwbaarheid van geleverde resultaten van kwalitatief onderzoek zijn uiteenlopend. Scheerens (Janssens, 1985) meent dat dit te wijten is aan het subjectieve karakter ervan. Wat echter niet wil zeggen dat een kwalitatief onderzoek geen valide en betrouwbare resultaten kan voorleggen. Veel hangt daarbij af van het geheel van het onderzoeksopzet. De onderzoeker neemt enkele kwaliteitscriteria voor

empirisch-analytisch onderzoek als referentiepunt om vanaf de steekproefselectie tot de interpretatie van de resultaten de betrouwbaarheid van dit onderzoek te garanderen.

In wat volgt, wordt de methodologische kwaliteit van de scriptie beoordeeld aan de hand van de termen ‘betrouwbaarheid’ en ‘validiteit’.

5.1. Betrouwbaarheid

“De mate waarin resultaten onafhankelijk zijn van de technische uitvoering van een onderzoek of de mate waarin een onderzoek herhaalbaar is en tot dezelfde resultaten leidt.”: is wat Becker verstaat onder betrouwbaarheid (Janssens, 1985). Nu stelt zich het feit dat kwalitatief onderzoek zelden herhaald wordt omwille van zijn vaak unieke situaties. Om betrouwbaarheid toch te waarborgen moet er rekening gehouden worden met een aantal aandachtspunten. Die worden ondergebracht in de externe en interne betrouwbaarheid.

Onder externe betrouwbaarheid wordt de mate waarin verschillende onderzoekers in eenzelfde onderzoeksgebied dezelfde theoretische elementen zouden ontwikkelen verstaan (Janssens, 1985). Het controleerbaar maken van het onderzoek is een hulp om de externe betrouwbaarheid te verhogen. Zo ving de scriptie aan met een literatuurstudie die als uitgangspunt diende om de gegevens te interpreteren. Tevens was de onderzoeker bewust van haar relatie met de studiecontext en haar respondenten.

Als lid van de gewestraad en leidster van de KSJ beschikt de onderzoeker over heel wat ervaring en inzicht over het studievoorwerp. Over welke invloed dit uitoefent op het onderzoek, zijn meningen heel uiteenlopend. De onderzoeker vindt dit verrijkend en kan vanuit een waaier aan eigen ervaringen dieper op het thema ingaan. Naast de bewustwording van de onderzoeker haar verhouding met het studievoorwerp en de literatuurstudie die een overzicht geeft van de gebruikte theoretische begrippen, levert een nauwkeurige beschrijving van het onderzoeksopzet een bijdrage aan de controleerbaarheid van de scriptie. Vandaar dat de onderzoeker een apart hoofdstuk spendeert aan de omschrijving van het verloop van het onderzoeksproces.

Om de mate waarin verschillende onderzoekers binnen hetzelfde onderzoeksgebied tot dezelfde resultaten komen, namelijk de interne betrouwbaarheid, te verhogen, illustreert de onderzoeker nauwgezet haar conclusies met citaten verkregen door de interviews.

Daarbij wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt in primaire gegevens (citaten) en interpretaties van de onderzoeker.

5.2. Validiteit

Zoals betrouwbaarheid wordt opgedeeld in een interne en externe benadering, is dit ook het geval bij de validiteit van een kwalitatief onderzoek. Verscheidene factoren kunnen beide invullingen van validiteit in gevaar brengen (Janssens,1985). Toegepast op deze scriptie worden er enkele aangehaald.

Janssens (1985) definieert interne validiteit als de mate waarin de resultaten een authentieke weergave zijn van de sociale werkelijkheid. Bij interpretatief onderzoek is het niet altijd eenvoudig om de beschrijving van het onderzoeksgebied te laten overeenstemmen met de werkelijk. Hole (2007) kan zich ook vinden in deze vaststelling:

“… there are gaps between reality, experience, and (the) expressions (of that experience). There can never be a final accurate representation of what was meant or said, because investigators do not have direct access to another’s experience.” Met het geringe aantal van twaalf interviews is de representativiteit van het onderzoeksgebied in het onderzoek misschien ver te zoeken. Nogmaals, de onderzoeker doelt niet op het generaliseren van haar resultaten maar wil zo een volledig mogelijk beeld schetsen van de houding van haar onderzoeksgroep op het inclusief werken in een jeugdbeweging. De aanwezigheid van de onderzoeker tijdens het verzamelen van de data kan ook een storende factor zijn voor de interne validiteit. In dit geval is de onderzoeker zeer bekend met het onderzoeksgebied. Een vorm van onderzoeksblindheid kan optreden waardoor de onderzoeker niets nieuws meer observeert. De onderzoeker heeft daar echter een andere mening over en neemt dit aan als een positief punt. De jarenlange ervaringen die de onderzoeker heeft met het onderzoeksgebied maken het mogelijk om op meer onderwerpen in te gaan daar zij meer inzicht heeft over de werking ervan. Dit maakt echter dat de onderzoeker geen objectief standpunt inneemt. Denzin & Lincoln (2003a) beweren dat elke onderzoeker een knutselaar is die zowel door eigen persoon als door de onderzoekspopulatie beïnvloed wordt: “The interpretive bricoleur understands that research is an interactive process shaped by his or her personal history, biography, gender, social class, race and ethnicity, and by those of the people in the setting.”

‘Value-free science’ bestaat volgens hen niet. Ook Meyer (2001) zegt dat het onmogelijk is om ‘a view from nowhere’ in te nemen. “Any researcher has a situated vantage point and any participant in the research process also has a situated vantage point.”

De toepasbaarheid van resultaten definiëren Denzin en Lincoln (2003b) als volgt:

“Applicability depends on generalizing from a sample to a population, on the untested assumption that the ‘receiving’ population is similar to that of the ‘sending’.” Volgens

Janssens (1985) moet het onderzoek voldoen aan de eisen van interne validiteit indien de resultaten overdraagbaar willen zijn naar een andere situatie.

Documentos relacionados