• Nenhum resultado encontrado

Studiecommissie voor de vergrijzing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2023

Share "Studiecommissie voor de vergrijzing "

Copied!
75
0
0

Texto

Deze publicatie is het 13de jaarverslag en bestudeert de budgettaire en de sociale gevolgen van de vergrijzing op lange termijn. Het derde hoofdstuk wordt gewijd aan de nieuwe modellering van de acute en de langdurige zorguitgaven. Vier soorten hypothesen ondersteunen de vooruitzichten van de sociale uitgaven, namelijk demografische, socio-economische, macro-economische hypothesen en hypothesen inzake sociaal beleid.

Macro-economische aannames over de evolutie van de arbeidsmarkt en de stijging van de productiviteit per werknemer maken het mogelijk om de economische groei te bepalen.

De sociale houdbaarheid van de pensioenen

Ook aanvullende indicatoren nuanceren het hogere armoederisico van ouderen: zij geven bijvoorbeeld minder vaak aan dat zij (zeer) moeilijk rond kunnen komen, en ervaren minder vaak problemen met materiële deprivatie. Internationaal gezien is de afname van het armoederisico bij ouderen in België niet ongebruikelijk. Aangezien België in het beginjaar al een hoger armoederisico registreerde, betekent een parallelle daling dat het in België hoger blijft dan in de meeste Europese landen.

Toch moet het risico op armoede bij ouderen worden genuanceerd: zo is de armoede bij ouderen minder diep4 en ervaren zij minder vaak problemen met materiële deprivatie.

Een nieuw projectiemodel voor de publieke uitgaven voor gezondheidszorg

De projectie van de zorguitgaven is gebaseerd op een nieuwe modellering van acute en langdurige zorguitgaven. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oude methode hebben betrekking op de definitie van de gemodelleerde aggregaten en de modelspecificaties. De resultaten bevestigen het belang van economische, demografische en technologische variabelen als aanjagers van de historische evolutie van acute zorguitgaven.

Het nieuwe model van de uitgaven voor langdurige zorg is, in tegenstelling tot het vorige, een econometrisch tijdreeksmodel.

DE BUDGETTAIRE EN SOCIALE GEVOLGEN VAN DE VERGRIJZING

Evolutie van de sociale uitgaven tegen 2060

  • Inleiding
  • De hypothesen van het SCvV-scenario
  • De nieuwe vooruitzichten van de SCvV De demografische vooruitzichten

Dit rapport toont ook de budgettaire kost van de vergrijzing per onderwerp, rekening houdend met de zesde staatshervorming. Volgens het bestuurlijk begrip in de ruimste zin, inclusief de oudere werklozen met de maximale uitzondering. De emigratiecijfers worden tot 2060 constant gehouden op basis van het gemiddelde van de laatst waargenomen jaren.

De aannames over de evolutie van de arbeidsmarkt en de productiviteitsgroei per werknemer maken het mogelijk om de economische groei te bepalen. Wat de arbeidsmarkt betreft, bedraagt ​​de structurele werkloosheid op lange termijn 8% in elk van de drie scenario's voor productiviteitsgroei. Op lange termijn groeit de werkgelegenheid tussen 2020 en 2060 met 0,1% door de daling van de werkloosheid (0,1% premie).

De gemiddelde ontwikkeling van de beroepsbevolking in deze periode draagt ​​niet bij aan de groei van de werkgelegenheid. Beslissingen over herwaardering van sociale uitkeringen worden om de twee jaar genomen volgens een procedure in twee delen. Deze percentages worden onafhankelijk van de loongroei vastgesteld (ze waren oorspronkelijk gebaseerd op oudere SCvV-referentiescenario's waarbij de productiviteitsgroei op 1,75% was vastgesteld).

Deze daling, in combinatie met de projectie van de werkzaamheidsgraad, stuwt de ontwikkeling van de werkzaamheidsgraad. Werkloosheid inclusief oudere werklozen met maximale vrijstelling als percentage van de beroepsbevolking (= totale werkgelegenheid + werkloosheid inclusief oudere werklozen met maximale vrijstelling).

Tabel  4  toont  de  voornaamste  hypothesen  die  de  SCvV  heeft  opgenomen  in  haar  vooruitzichten,  namelijk demografische, socio-economische en macro-economische hypothesen en hypothesen inzake  sociaal beleid
Tabel 4 toont de voornaamste hypothesen die de SCvV heeft opgenomen in haar vooruitzichten, namelijk demografische, socio-economische en macro-economische hypothesen en hypothesen inzake sociaal beleid

De werkloosheidsgraad

Werkgelegenheid en werkloosheid, of welke andere sociaal-economische categorie dan ook, kunnen worden gemeten volgens twee statistische concepten: het administratieve concept en het "enquête"-concept. Het is de "Arbeidskrachtenenquête" (LFS), uitgevoerd door het directoraat-generaal Statistiek en Economische Informatie en toegezonden aan Eurostat, die het methodologische kader definieert. De plaatsing van een individu in een sociaal-economische categorie is gebaseerd op een individueel gesprek.

Iemand wordt in dienst genomen als hij verklaart in een referentieweek ten minste één uur betaalde arbeid te hebben verricht. Ook personen die om een ​​welbepaalde reden tijdelijk werkloos waren (met uitzondering van personen met een voltijdse loopbaanonderbreking van meer dan drie maanden) worden meegeteld in de tewerkstelling. In het geval van werkloosheid wordt het statuut van werkloze toegekend op basis van werkloosheid op de arbeidsmarkt (werkloos zijn en binnen twee weken kunnen beginnen met werken) en actief op zoek zijn naar werk in de voorgaande vier weken. het onderzoek.

De werkgelegenheid wordt bepaald op basis van gegevens van socialezekerheidsinstellingen (RSZ, RSZPPO, NISSE) en omvat ook bepaalde werknemers die niet in deze bronnen voorkomen (bv. PWA-werknemers, inkomende en uitgaande grensarbeiders, werknemers van internationale instellingen, schattingen van zwartwerk werk...). Het exhaustieve karakter van de administratieve gegevens laat toe om bepaalde kenmerken in detail te analyseren en is de meest geschikte basis om de evolutie op middellange en lange termijn van de sociale uitgaven en de arbeidsreserve te simuleren.

De werkgelegenheidsgraad

Op lange termijn, tussen 2013 en 2060, wijkt de bbp-groei niet significant af van de prognose in het rapport van 2013. In dit deel worden de budgettaire kosten van de vergrijzing of de variatie van alle sociale uitgaven over een bepaalde periode gepresenteerd als een percentage van het bbp (dus ook voor sociale uitgaven die niet specifiek verband houden met vergrijzing). De budgettaire kost van de vergrijzing bedraagt ​​over deze periode 0,5%, of een stijging van 0,2 procentpunt ten opzichte van de vorige vooruitzichten.

De WAO-uitgaven stijgen door forse toename van het aantal arbeidsongeschikten tot 2017. Inclusief AOW-pensioenen ten laste van de staat en IGO (Inkomensgarantie Ouderen). Zelfs in nominale termen is een tragere groei van de pensioenen (geïndexeerd volgens de gezondheidsindex) merkbaar in vergelijking met

De onderstaande tabel toont de evolutie van de sociale uitgaven als percentage van het bbp over de periode, evenals de evolutie van de sociale uitgaven, of de budgettaire kost van de vergrijzing tussen 2013 en 2060, in % van het bbp. In de SCvV-rapportages van 2012 en 2013 werden de budgettaire kosten van de vergrijzing per eenheid niet meer gepresenteerd omdat de zesde staatshervorming nog niet in wet was verankerd. Onderstaande tabel illustreert de budgettaire kost van de vergrijzing per economische entiteit volgens de SCvV-referentieraming van juli 2014 en rekening houdend met de bevoegdheidsoverdrachten voorzien door de zesde staatshervorming.

Het gaat om de ouderdomspensioenen van subject II, volgens de nationale rekeningen die zijn geregistreerd in de rekeningen van G&G en lokale autoriteiten. Het grootste deel van de pensioenuitgaven van entiteit II wordt betaald door entiteit I (zie tabel 12 en tabel 13; 2,6% van het bbp in 2060).

Figuur 1  Afhankelijkheidsratio ‘s   (in index: 2013=100)
Figuur 1 Afhankelijkheidsratio ‘s (in index: 2013=100)

Sociale houdbaarheid van de vergrijzing

  • Armoede bij ouderen: stand van zaken Methodologische noot
  • Evolutie van sociale houdbaarheid tot 2060

Het armoederisico voor ouderen is hoger dan voor de bevolking in de werkende leeftijd, maar het verschil is niet significant (zie figuur 2). Ook hier is de ontwikkeling van de minimumeisen voor ouderen een belangrijke verklaring voor deze resultaten (zie onderdeel c). De afname van het armoederisico nadat de toegerekende huur in het inkomen is meegenomen, is natuurlijk vrij groot voor eigenaren ouder dan 65 jaar.

Of deze systemen voldoende zijn om het armoederisico bij ouderen te voorkomen, hangt af van verschillende factoren, zoals het bereiken van de doelgroep (ouderen met een verhoogd armoederisico) en het bedrag dat ermee gemoeid is. De ontwikkeling in de hoogte van de minimumuitkeringen wordt hieronder weergegeven en vergeleken met de EU-SILC-armoedegrens45. Met andere woorden, voor minimumpensioenen is dit het bedrag voor een volledige loopbaan (wat overeenkomt met 45 jaar; indien men geen volledige loopbaan heeft, wordt het minimumpensioen toegekend pro rata van het aantal loopbaanjaren46).

50 Deze verhoging markeert het einde van de koppeling tussen het minimumrecht per loopbaanjaar en het minimumloon. Voor de periode 2012-2014 werd de armoedegrens geraamd op basis van de evolutie van de MIDAS-armoedegrens (zie verder). Bij het interpreteren van de simulatieresultaten moet rekening worden gehouden met twee belangrijke kenmerken van het model.

Aan het einde van de simulatieperiode zou het armoederisico voor gepensioneerden echter licht stijgen. In vergelijking met de vorige versie van het model is het nu mogelijk om arbeidsuren voor een kalenderjaar te beschouwen. De verbeteringen leiden tot een stijging van het armoedecijfer onder gepensioneerden ten opzichte van het vorige SCvV-rapport.

De afname van het aandeel van het inkomen uit werk in het inkomen van gepensioneerden weerspiegelt de trend van afnemende gezinsgrootte (een groter aantal alleenstaanden) en de vergrijzing van de gepensioneerdenpopulatie.

Figuur 3  Evolutie armoederisico in België naar leeftijd, socio-economisch statuut en gezinstype  in %
Figuur 3 Evolutie armoederisico in België naar leeftijd, socio-economisch statuut en gezinstype in %

Een nieuw projectiemodel voor de publieke gezondheidszorguitgaven

  • Inleiding
  • Macro-economische modellen ter verklaring van de evolutie van de gezondheidszorguitgaven
  • Verantwoording van de nieuwe modellering van de gezondheidszorguitgaven
  • Het model van de acute zorguitgaven
  • Het model van de langdurige zorguitgaven
  • Vergelijking van de projectieresultaten van de nieuwe en oude modellen

Het onderscheid tussen acute en langdurige zorg wordt in de jaarlijkse rapporten van de SCvV al gemaakt sinds 2007. Het model van de acute zorguitgaven was wel gedeeltelijk gebaseerd op tijdreeksen, maar hield de facto enkel rekening met de leeftijdssamenstelling van de bevolking (door middel van gestandaardiseerde uitgavenprofielen naar leeftijd) en het inkomen (het bbp per capita). De uitgaven aan deze zorgforfaits vertegenwoordigen echter slechts een (weliswaar aanzienlijk) deel van de totale uitgaven aan langdurige zorg.

De raming van dit totaal is dus gebaseerd op de raming van de forfaitaire zorguitgaven. In de volgende paragrafen worden de specificaties en evaluatieresultaten van de nieuwe uitgavenmodellen voor acute en langdurige zorg besproken. Door de lineaire vorm van het model nemen de elasticiteiten sterk af aan het begin van de periode.

In dit deel vergelijken we de resultaten van de projectie van uitgaven voor acute en langdurige zorg volgens de oude en nieuwe methodiek. Het nieuwe model leidt tot een iets lagere schatting van de totale zorguitgaven als percentage van het bbp aan het einde van de periode (10,3% van het bbp tegenover 11,3% in het oude model). Het gecombineerde effect van inkomen en medische technologie is vergelijkbaar met het inkomenseffect van het oude model.

Uitgaven voor langdurige zorg als percentage van het bbp stijgen in de nieuwe raming minder dan in het oude model, vooral door een lagere inkomenselasticiteit. 80 Ter herinnering: in het oude model van de uitgaven voor langdurige zorg werd het effect van het inkomen (groei van de arbeidsproductiviteit) op een "mechanische" manier overgedragen naar de uitgaven via het groeitempo van de kosten per eenheid gemiddeld loon. kosten van zorg.

Tabel 15   Schattingsresultaten van het model acute zorg (1981-2012)
Tabel 15 Schattingsresultaten van het model acute zorg (1981-2012)

Imagem

Tabel 1  De budgettaire kosten van de vergrijzing op lange termijn volgens het referentiescenario van de SCvV van juli  2014
Tabel 2  De budgettaire kosten van de vergrijzing per entiteit volgens het referentiescenario van juli 2014  in % van het bbp
Tabel  3  toont  de  budgettaire  kosten  van  de  vergrijzing  in  de  twee  alternatieve  scenario’s  van  productiviteitsgroei in % van het bbp, en in verschil met het referentiescenario van juli 2014
Tabel  4  toont  de  voornaamste  hypothesen  die  de  SCvV  heeft  opgenomen  in  haar  vooruitzichten,  namelijk demografische, socio-economische en macro-economische hypothesen en hypothesen inzake  sociaal beleid
+7

Referências

Documentos relacionados

Os dados que iam sendo recolhidos permitiram percecionar a utilização do JIG, bem como o tempo que se desperdiçava dentro do tempo planeado para produção e ainda ter