• Nenhum resultado encontrado

Evaluatie van de nauwkeurigheid van de middellangetermijnvooruitzichten van het FPB

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2023

Share "Evaluatie van de nauwkeurigheid van de middellangetermijnvooruitzichten van het FPB "

Copied!
36
0
0

Texto

Het doel van "Planning Papers" is het verspreiden van het analyse- en onderzoekswerk van het Federal Bureau of Planning. 12-17 Beoordeling van de nauwkeurigheid van de kortetermijnprognoses van het FPB - update Ludovic Dobbelaere, Igor Lebrun - september 2017. De paper onderzoekt de statistische kenmerken van fouten in de projecties van de belangrijkste macro-economische aggregaten en de mogelijke oorzaken van deze fouten.

Deze analyse betreft echter de definitieve versie van de economische vooruitzichten die onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van het FPB worden gepubliceerd. Na de correctie is de opwaartse tendens in de groei van de arbeidsproductiviteit iets kleiner, maar niettemin zeer significant. Tot de editie van de economische prognose van 2007 werd de groei van de beroepsbevolking systematisch onderschat.

Deze analyse verwijst echter voorlopig naar de definitieve versie van de economische vooruitzichten die onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van het FPB worden gepubliceerd. De belangrijkste statistische eigenschappen van de projectiefouten voor deze variabelen worden besproken in hoofdstuk 3.

Vergelijking tussen geprojecteerde groeivoeten en realisaties

  • De gebruikte methodologie
  • Reëel bbp en bestedingscomponenten
  • Prijzen
  • Beroepsbevolking, werkgelegenheid en productiviteit

Dit is de belangrijkste reden waarom de groeitrend van het BBP sinds het begin van de jaren negentig duidelijk wordt overdreven. De groeiprognoses van de particuliere consumptie (figuur 2) laten duidelijk een meer cyclisch patroon zien dan de bbp-prognoses, terwijl de productiecycli een meer vergelijkbaar patroon laten zien. Hoewel de prognoses voor de consumptiegroei sinds de uitgave over de periode 2002-2006 bijna systematisch zijn gedaald, was de waargenomen neerwaartse trend nog sterker.

Over de hele steekproef heen werd de groei van de particuliere consumptie op jaarbasis gemiddeld met 0,4 procentpunt overschat. Noch de hausse in de periode, noch de neergang na het uiteenspatten van de dotcom-zeepbel was immers voorzien voor de bedrijfsinvesteringen. Over de hele steekproef heen werd het jaarlijkse groeitempo van de bedrijfsinvesteringen gemiddeld met 1,1 procentpunt overschat.

De daaropvolgende korte hoogconjunctuur en de ernstige neergang als gevolg van de financiële crisis werden beide gemist. Zoals figuur 4 laat zien, zijn de projecties van de exportgroei opmerkelijk stabiel wanneer het begin en het einde van de steekproef buiten beschouwing worden gelaten. Prognoses van de invoergroei worden sterk beïnvloed door prognoses van de groei van de finale vraag.

In deze paragraaf worden twee binnenlandse prijzen besproken: de particuliere consumptie en de bbp-deflatoren. In dit laatste deel vergelijken we prognoses met de werkelijke beroepsbevolking, werkgelegenheid en productiviteitsgroei. Figuur 6 laat zien dat – tot de editie van de economische prognose van 2007 – de groei van de beroepsbevolking systematisch werd onderschat.

Voor de laatste drie behandelde thema's zijn de prognoses van de groei van de beroepsbevolking aanzienlijk gestegen, hoewel de realisaties een duidelijk neerwaartse trend laten zien. Over de hele steekproef waren de waargenomen gemiddelde jaarlijkse groeipercentages 0,7%, terwijl projecties van de beroepsbevolking een jaarlijkse groei van 0,4% voorspelden. Van de editie van 1999 tot de editie van 2007 werd de werkgelegenheidsgroei gemiddeld met redelijke nauwkeurigheid voorspeld.

Figuur 1   Bbp-groei: projecties versus realisaties  Gemiddelde groeivoeten in %
Figuur 1 Bbp-groei: projecties versus realisaties Gemiddelde groeivoeten in %

Statistische kenmerken van de projectiefouten

Zoals uit de tweede kolom blijkt, is de absolute omvang van de fouten duidelijk groter voor investeringen en uitvoer dan voor consumptie, terwijl de absolute fouten in deflatoren kleiner zijn. De omvang van de absolute fout in het bbp is kleiner dan voor de eerste ronde van de economische begrotingsprognoses12, aangezien overschattingen en onderschattingen elkaar enigszins compenseren over de projectieperiode van vier of vijf jaar. Voor de beroepsbevolking is de gemiddelde absolute fout slechts iets groter dan de gemiddelde fout, aangezien het gemiddelde groeitempo in alle prognoses op drie na werd onderschat.

De RMSE-statistiek in de derde kolom is vergelijkbaar met die in de vorige kolom, behalve dat de grote fouten in de groei van bedrijfsinvesteringen en woninginvesteringen aan het begin van de steekproef zwaarder worden bestraft. Opmerking: Projectiefout = projectie - realisaties; ME = gemiddelde fout; MAE = gemiddelde absolute fout; RMSE/σ = de vierkantswortel van de root mean square error gedeeld door de standaarddeviatie van de variabele; De Theil-coëfficiënt geeft de RMSE van een bepaalde projectie ten opzichte van de RMSE van een naïef alternatief als resultaat van de gemiddelde groei over de afgelopen vier of vijf jaar; Geen vertekening geeft het significantieniveau (p-waarde) van de t-toets (met de standaardfout ongevoelig voor autocorrelatie) voor de hypothese Ho: ME = 0 verkregen door regressie van de projectiefout op een constante; * en ** duiden op een verwerping van Ho bij een significantieniveau van respectievelijk 10% en 5. De vierde kolom berekent de grootte van de fout gecorrigeerd voor de volatiliteit van de reeks.

Na die aanpassing is de grootte van de fout voor alle variabelen hetzelfde, behalve voor de beroepsbevolking. In de volgende kolom worden de projectiefouten vergeleken met die verkregen met behulp van een naïeve methode met behulp van de gemiddelde groei over vier of vijf jaar gemeten in het jaar voorafgaand aan de projectie. De Theil-coëfficiënt laat zien dat de projecties nauwkeuriger zijn, behalve voor export, import, beroepsbevolking en arbeidsproductiviteit.

Zoals eerder vermeld, kunnen de realisaties en dus de fouten voor de projecties op middellange termijn – in tegenstelling tot de vooruitzichten op korte termijn – pas met een aanzienlijke vertraging worden berekend.

Tabel 1  Belangrijkste beschrijvende statistieken voor fouten in geprojecteerde vier- of vijfjaarlijkse gemiddelde  groeivoeten (1987-2015)
Tabel 1 Belangrijkste beschrijvende statistieken voor fouten in geprojecteerde vier- of vijfjaarlijkse gemiddelde groeivoeten (1987-2015)

Analyse van de projectiefouten

  • Mogelijke oorzaken van de projectiefouten
  • Internationale handel
  • Invoerprijzen
  • Projecties van de demografie en de activiteitsgraad
  • Begrotingsbeleid

Zoals te zien is in figuur 8 hieronder, werd de groei van de buitenlandse markten gemiddeld slechts licht overschat als de steekproef eindigt met de editie van 2003 (die de periode dekt, maar de groei was te optimistisch als het jaar 2009 (het jaar 2009)) . de Grote Recessie) is opgenomen in de periodegemiddelden. De positieve helling van de regressielijn in figuur 9 toont een duidelijk verband tussen fouten op de buitenlandse markten en die in de Belgische bbp-groei. De regressieresultaten laten zien dat ongeveer 76% van de foutvariatie in de laatste wordt verklaard door fouten in de groei van potentiële exportmarkten.

De gemiddelde fout bij bedrijfsinvesteringen is nu bijna nul en de absolute omvang van de fout is met 20% verminderd (met 50% als er meer gewicht wordt gegeven aan grote fouten). Voor de invoer worden de bias en de absolute grootte van de fouten nog verder verkleind. De waarde van de gemiddelde kwadratische fout geeft weer aan dat de grote fouten verdwijnen.

Prognoses voor de groei van de uitvoer zijn in alle gevallen overschat, na correctie, behalve in de laatste drie onderzochte kwesties. Voor de werkgelegenheid laat de ME-ratio in tabel 3 zien dat – hoewel niet-gecorrigeerde fouten gemiddeld bijna nul waren (zie tabel 1) – de voor fouten gecorrigeerde werkgelegenheidsgroei in de groei van potentiële exportmarkten gemiddeld aanzienlijk werd onderschat. Na de correctie is de opwaartse tendens in de groei van de arbeidsproductiviteit iets kleiner, maar blijft zeer significant.

In deze paragraaf wordt onderzocht wat het effect is van fouten in de prognoses van de invoerprijzen op de consumentenprijzen. 19 Dit is niet verwonderlijk, aangezien in de edities 1986 tot 1988 de fouten in de groei van consumentenprijzen en invoerprijzen groot zijn, maar het tegenovergestelde teken hebben. Zoals uit de analyse in hoofdstuk 2 bleek, is de groei van de beroepsbevolking onderschat, behalve in de laatste drie gepubliceerde economische prognoses.

In de editie van 2000 waren de fouten in de participatiegraad negatief en verantwoordelijk voor het grootste deel van de onderschatting van de groei van de beroepsbevolking. In recente edities zijn deze fouten bijna afwezig en wordt de overschatting van de groei van de beroepsbevolking bijna volledig verklaard door positieve fouten in de participatiegraad. De onderschatting van de bevolking in de werkende leeftijd weerspiegelt grotendeels – behalve in de eerste vier edities – fouten in de projecties van de totale bevolking.

Figuur 8   Groeivoeten van de buitenlandse afzetmarkten: projectiefouten  In procentpunt
Figuur 8 Groeivoeten van de buitenlandse afzetmarkten: projectiefouten In procentpunt

Vooruitblik

Een ander belangrijk punt dat in het vorige hoofdstuk is genoemd, betreft de ontwikkeling van exportmarktaandelen. Volgens de beschikbare gegevens zou de ontwikkeling van de exportmarktaandelen gemiddeld positief blijven in de periode 2012-2016 en zeer waarschijnlijk ook in de periode 2013-2017. De edities van 2011 en 2012 waren duidelijk nog te pessimistisch in vergelijking met de voorgaande vier edities.

De laatste prognoses gaan er nog steeds van uit dat de exportmarktaandelen zullen afnemen, maar in een trager tempo dan eerder verwacht, terwijl de editie van 2017 een lichte verbetering voorspelt. Ten tweede wordt de evolutie van de Belgische marktaandelen niet alleen verklaard door interne factoren, maar ook door fenomenen die verband houden met de internationale handel, zoals de specifieke dynamiek van de opkomende economieën, met name China. De aanvankelijke prognoses gingen uit van een vrij sterk herstel van de productiviteitsgroei na de ineenstorting tijdens de financiële crisis, maar gaandeweg werd duidelijk dat de groei niet zou terugkeren naar het niveau van voor de crisis.

De meest recente vooruitzichten gaan nu uit van een jaarlijkse productiviteitsgroei van minder dan 1 %, die deels kan worden verklaard door een arbeidsmarktbeleid dat de evolutie van de arbeidskosten afremt. Zoals bleek uit het vorige hoofdstuk was de overschatting van de groei van de beroepsbevolking in de laatste beschouwde edities vrijwel volledig toe te schrijven aan fouten in de activiteitsgraad. Op basis van de editie van 2017 blijven de fouten positief voor de edities van 2011 en 2012, hoewel ze wat meer gelijk gespreid waren tussen fouten in de bevolking op arbeidsleeftijd en de activiteitsgraad (deze ontleding van de fouten wordt in figuur 21 niet weergegeven).

De laatste editie kan nog niet worden ingeschat, maar de groei van de beroepsbevolking zou vertragen als gevolg van een scherpe daling van de bijdrage van de beroepsbevolking.

Figuur 19   Evolutie van de uitvoermarktaandelen: projecties tegenover realisaties inclusief de editie van 2017  In procentpunt
Figuur 19 Evolutie van de uitvoermarktaandelen: projecties tegenover realisaties inclusief de editie van 2017 In procentpunt

Bibliografie

Samenvattende statistieken

Imagem

Figuur 1   Bbp-groei: projecties versus realisaties  Gemiddelde groeivoeten in %
Figuur 3 toont een van de redenen waarom de projecties van de bbp-groei een meer beperkte  conjunctuurgevoeligheid vertonen dan de realisaties
Figuur 3   Groei van de bedrijfsinvesteringen en investeringen in woongebouwen: projecties versus realisaties  Gemiddelde groeivoeten in %
Figuur 4   Groei van de uitvoer en invoer: projecties versus realisaties  Gemiddelde groeivoeten in %
+7

Referências

Documentos relacionados

“itinerário mítico” (LENHARO, 1986) que precisaria alcançar. Isto era para que as escolas rurais se estabelecessem, para que a representação do ruralismo se efetivasse no Brasil.