• Nenhum resultado encontrado

De statistieken van de buitenlandse handel : analyse van de evolutie en het plaatsen ervan

No documento D ELOCALISATIE VAN DE B EDRIJVEN (páginas 69-98)

in de macrosectorale context

INLEIDING

- De nu volgende studie van de buitenlandse handel wil een licht werpen op het fenomeen van de delocalisaties in België. De delo- calisatiestrategieën hebben immers een internationale herstructu- rering voor gevolg, die zeker een weerslag zal hebben op de economische bedrijvigheid en op de handelsstromen tussen moe- derland en gastland. Het fenomeen kan echter enkel worden benaderd zonder het met precisie te kunnen meten, vermits in statistieken, datgene wat in de handelsstromen het gevolg is van delocalisaties niet kan worden onderscheiden van datgene wat voortvloeit uit louter commerciële operaties.

- De benaderingswijze bestaat erin, de handelsstromen van de BLEU met de grote, bekende delocalisatiezones te bestuderen en, op die basis, de produkten af te zonderen, die het meest bloot lijken te staan aan de concurrentie van lage-loonlanden. Vervol- gens wordt de evolutie van de activiteit van de “niet beschermde”

sectoren vergeleken met die van de gehele verwerkende nijver- heid in België, waarna een gedetailleerd onderzoek volgt van de BLEU-handel met twee delocalisatiezones: het Verre Oosten en de Oostbloklanden. Afgesloten wordt met een aantal algemene besluiten.

1. ONDERZOEKSTERREIN

De analyse is gebaseerd op de douanestatistiek van de BLEU1, uit- gesplitst naar groepen van produkten en naar landen. Het onderzoek heeft betrekking op de periode 1980-1992, met het jaar 1986 als keerpunt. Het jaar 1986 werd gekozen omdat dan het herstel van de groei werd ingeluid na een periode van stagnatie begin de jaren 80, en ook omdat in datzelfde jaar de olieprijzen plotseling daalden, net als de dollarkoers, die dan een rekordhoogte had bereikt.

De in aanmerking genomen

delocalisatiezones zijn Zuid-Europa, de Maghreb, centraal Europa en de landen van het Verre Oosten.

Gelet op het nagestreefde doel, werd gekozen voor vier groepen lan- den, gekend voor delocalisatie: de Zuideuropese landen (Spanje, Portugal en Griekenland), de landen uit het Verre Oosten (voorna- melijk de dynamische economieën van Azië en China), die zich economisch aan het ontwikkelen zijn, de landen van Midden- Europa, die sinds kort toegang hebben tot nieuwe markten en Tur- kije, en tenslotte een groep geografisch nabijgelegen landen, de Maghreb en Egypte. Verder heeft men ervoor gekozen, het onder- zoek te beperken tot de fabrieksprodukten2, ervan uitgaande dat grondstoffen en energie weinig voor delocalisatie van ondernemin- gen in aanmerking kwamen. Met de blijkbaar zeer belangrijke, vooral met het Verre Oosten gevoerde diamanthandel, echte en namaakjuwelen,...werd in dit hoofdstuk ook geen rekening gehou- den. Gelet op de zeer bijzondere kenmerken van die sector, werd er een apart hoofdstuk aan gewijd.

De juiste samenstelling van de groepen landen en produkten vindt men in de bijlagen 1 en 2.

2. ONTWIKKELINGVANDEBUITENLANDSEHANDELVANDE BLEU

METDEDELOCALISATIEZONES

In deze afdeling wordt meer in ’t bijzonder aandacht besteed aan het belang en de groei van de invoer van fabrieksprodukten (behalve diamant) uit de in aanmerking genomen delocalisatiezones, evenals aan de ontwikkeling van de buitenlandse saldi van de BLEU t.o.v.

die zones.

Men kan inderdaad denken dat een delocalisatie in het land dat delocaliseert, een vermindering van de uitvoer en een toename van de invoer met zich brengt van de produkten, waarvan de produktie wordt “gedelocaliseerd”. Dit heeft een verslechtering van de buiten- landse saldi van de betrokken produktenvoor gevolg. Maar de forse

1. Bron: NIS-BK. Voor de periode 1980-1992 zijn voor 120 produkten en 200 landen gekruiste gegevens landen-produkten beschikbaar, uitgedrukt in waarden en in hoeveelheden.

2. 78% van de BLEU-invoer in 92

ontwikkeling van nieuwe industrielanden biedt ook uitvoermoge- lijkheden voor de geïndustrialiseerde landen, die elders opgelopen tekorten zouden kunnen compenseren, wat een illustratie is van de theorie van de comparatieve voordelen, in 1817 naar voren gebracht door Ricardo. Het is dit geheel van voorstellen, dat men in de navol- gende analyse van de buitenlandse handel wil onderzoeken.

De BLEU-invoer uit voor delocalisatie bekend staande zones is bescheiden, maar neemt snel toe...

Zoals blijkt uit onderstaande tabel, heeft het merendeel van de BLEU-handel plaats met aangrenzende landen en vertegenwoordi- gen de delocalisatielanden uiteindelijk slechts 4,7% van de totale invoer en 6% van de invoer van fabrieksprodukten van de BLEU, of 190 miljard BF.

De BLEU-invoer uit de delocalisatielanden neemt daarentegen zeer sterk toe, ook na 1986, in tegenstelling tot wat men waarneemt voor de handel met de andere geïndustrialiseerde landen, meer bepaald Ja- pan en de Verenigde Staten. In dat verband zij gewezen op de vele belangrijke politieke, economische en monetaire gebeurtenissen, die zich in de jaren na 86 op het internationale toneel hebben afgespeeld en deels die ontwikkelingen verklaren. Vooreerst was er in 1986 de toetreding van Spanje en Portugal tot de E.E.G.3, wat de forse groei van de invoer uit Zuid-Europa verklaart; ook was er de opleving van de vraag als gevolg van de daling van de olieprijzen en de forse op- waardering van de BEF t.o.v. de USD en dit vanaf 1986. Tenslotte was er in 1990 de ineenstorting van het communisme, wat de toena- me van de invoer uit Oost-Europa verklaart.

3. Griekenland was al in 1981 tot de E.G. toegetreden

TABEL 5 Ontwikkeling van de BLEU - invoer per grote importzones- fabrieksprodukten

GJG: gemiddelde jaarlijkse groei

* Behalve Zuid-Europa: Spanje, Portugal, Griekenland.

Vandaag ligt de BLEU-invoer uit de delocalisatielanden hoger dan de BLEU-invoer uit de NAFTA en bedraagt hij meer dan het dubbele van de invoer uit Japan, wat niet wegneemt dat hij nog altijd beschei- den blijft. Verder is het zo, dat die situatie slecht het delocalisatiefenomeen weerspiegelt, in die zin dat de handel betrek- king heeft op een aantal produkten die niet in België geproduceerd worden en dus als een loutere handelsverrichting dient te worden be- schouwd. In de analyse per produkten, die volgt, gaan we proberen, de kwestie beter af te bakenen, maar eerst dienen een aantal opmer- kingen in verband met het statistisch instrument te worden gemaakt.

... maar wordt die invoer bovendien niet onderschat ?

Er dient inderdaad enig voorbehoud te worden gemaakt als men voor de precieze identificatie van het delocalisatiefenomeen alleen de statistieken van buitenlandse handel analyseert. Het is immers zo dat, aangezien het industriële produktie-apparaat van België sterk geïnternationaliseerd is4, de handel binnen Europa en tussen bedrij- ven zeer belangrijk is en in zekere mate de omvang van de invoer uit de delocalisatielanden kan maskeren (zoals bijvoorbeeld de invoer van produkten uit de Oostbloklanden, die via Duitsland worden ingevoerd, of kleding, die ons via Nederland bereikt). Dit fenomeen

BLEU- invoer, waar-van

:

West- Europa*

Delocalisatielanden

Japan NAFTA Verre

Oosten

Zuid- Europa

Oost- Europa

Noord- Afrika

Sub- totaal in mld BF

1980 1409.1 1111.5 23.1 20.6 9.8 3.5 57.0 40.9 121.0

1986 2272.0 1878.5 39.5 40.6 16.0 8.8 104.9 83.8 125.0

1992 3156.6 2647.4 74.2 72.3 29.8 13.8 190.2 86.7 149.1

(in %) 100.0 83.9 2.2 2.2 0.9 0.4 6.0 2.7 4.7

GJG in %

1986/1980 8.3 9.1 9.4 12.0 8.5 16.5 10.7 12.7 0.5

1992/1986 5.6 5.9 11.1 10.1 11.0 7.8 10.4 0.5 2.9

4. Het fenomeen is niet nieuw; het kende een forse ontwikkeling in de jaren zestig met de massale toevloed van Amerikaanse bedrijven, die zich in Bel- gië kwamen vestigen om te profiteren van de oprichting van de E.E.G. en werd nog versterkt in de jaren 80 in het vooruitzicht van de eenheidsmarkt in 1993, zij het dit keer meer in de vorm van fusies, opslorpingen...

is zeer goed merkbaar als men in de navolgende tabel de groei en het aandeel van de invoer uit de delocalisatielanden in België en in de aangrenzende landen vergelijkt. In dit verband zij opgemerkt, dat de vergelijking van de gegevens m.b.t. de BLEU met die van de rest van de analyse niet voor de hand ligt en wel om twee redenen: ten eerste werden in de tabel de berekeningen gemaakt op basis van gegevens, uitgedrukt in USD en ten tweede is de bepaling van de zone van het Verre Oosten hier restrictiever dan in de rest van de studie.

De tabel toont aan, dat het aandeel van de Europese Gemeenschap in de invoer van de BLEU doorslaggevend is en dat het aandeel van de invoer uit de delocalisatielanden in België twee- tot driemaal lager blijkt te liggen dan gemiddeld in onze buurlanden en in de Europese Gemeenschap. Er zij op gewezen, dat een land als Neder- land, dat qua grootte vergelijkbaar is met België en ook sterk geïn- ternationaliseerd is, importaandelen uit het V.O. en uit Oost-Europa heeft, die heel wat groter zijn dan die van België. Wellicht heeft zulks te maken met het feit, dat Nederland over een aantal grote multinationale ondernemingen van Nederlandse oorsprong beschikt, die bovendien veel met België handel drijven. Men moet ook weten dat de textiel- en kledingproduktie, delocalisatiesector bij uitstek, proportioneel belangrijker is gebleven in België dan in Neder- land5,waar de distributie sterk werd aangemoedigd.

5. Het aandeel van textiel in de verwerkende nijverheid bedraagt 10% in Bel- gië, tegen ongeveer 5% in Nederland en Duitsland.

TABEL 6 Invoer, in de BLEU en in de E.G., van fabrieksprodukten uit Europa en uit de delocalisatiezones.

*Spanje, Portugal, Griekenland;

** Singapore, Zuid-Korea, Taïwan, Hong Kong + China Bron : BSEG, Bolimex

Bovendien stelt men vast, dat in alle landen de invoer uit de deloca- lisatiezones sneller groeit dan de totale invoer, en dat de groeicijfers van België van dezelfde grootte-orde zijn als in Frankrijk en Neder- land.

Tenslotte is het buitenlands saldo van de BLEU t.o.v. de delocalisatielanden over het geheel genomen positief

Zoals blijkt uit de volgende tabel, is het buitenlands saldo van de BLEU zeer positief t.o.v. de delocalisatielanden, maar negatief t.o.v.

Japan en de NAFTA, en dit wegens een aantal sterke punten van de BLEU inzake export. Dit is met name het geval t.o.v. Zuid- en Oost- Europa, waar de BLEU-saldi beter worden als gevolg van een vrij forse opstoot van de uitvoer van auto’s, chemische produkten en uit- rustingsgoederen.

Declaranten

GJG 1991/1986 van de invoer (in %)

Oorsprong van de invoer in 1991 (in % van het totaal)

Totaal Uit delocali-

satielanden EUR 9 Zuid- Europa*

Verre Oos- ten**

Oost- Europa

Deloca- lisatielan-

den

Duitsland 16.8 24.2 49.0 4.1 6.0 3.9 14.0

Frankrijk 13.7 19.5 56.3 6.6 4.2 1.2 12.0

Groot-Brittannië 10.6 13.4 48.5 3.2 5.8 .9 9.9

Italië 14.9 20.7 59.2 4.2 3.3 1.7 9.2

Denemarken 8.0 14.8 52.7 2.3 4.8 1.7 8.8

Nederland 11.8 17.7 66.6 2.1 4.0 1.2 7.3

Ierland 13.2 17.2 64.3 1.6 3.3 .6 5.5

BLEU 12.8 18.6 73.5 2.1 1.5 .8 4.4

EUR 9 13.8 19.9 55.9 4.0 4.6 2.0 10.6

TABEL 7 Ontwikkeling van de buitenlandse saldi van de BLEU per grote geo- grafische zones - fabriekswaren (in mld BF)

a. Behalve Zuid-Europa

De forse groei van de BLEU-invoer uit Noord-Afrika en het Verre Oosten wordt daarentegen niet gevolgd door een even grote groei van de uitvoer, zodat de nog altijd positieve buitenlandse saldi ten opzichte van die twee zones de neiging vertonen te verslechteren.

De verslechtering, sedert 1986, van de saldi ten opzichte van West- Europa en de NAFTA kan worden verklaard door de geringere BLEU-uitvoer, vooral dan naar de NAFTA, terwijl de groei van de invoer blijft aanhouden en dit als gevolg van de opwaardering van de BEF t.o.v. de USD.

3. UITDEDELOCALISATIEZONESINGEVOERDEPRODUKTENENVER-

BANDMETHETPARTICULIERVEBRUIK

Bovenstaande analyse van de buitenlandse handel heeft aangetoond, dat de BLEU-invoer uit de delocalisatielanden een vrij grote expan- sie kende, maar toch nog altijd van gering belang is.

In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht, wat de aard van de door de BLEU uit de delocalisatielanden ingevoerde produkten is, en in hoeverre die produkten de binnenlandse vraag dekken.

De invoer uit de delocalisatielanden bestaat vooral uit consumptiegoederen

Uit onderstaande tabel blijkt, dat de BLEU-invoer uit de delocalisa- tiezones voor 63% bestaat uit verbruiksgoederen, waarvan bijna de helft produkten uit de textiel-, leder- en kledingsector. Voor het ove- rige gaat het voornamelijk om fietsen, elektronische apparaten en auto’s (vooral dan uit Zuid-Europa). Afgezien van de auto, bestaat de invoer over ’t algemeen uit min of meer moeilijk te automatiseren se- rieprodukties. De invoer uit de delocalisatiezones dekt gemiddeld meer dan 11% van het particulier verbruik van duurzame goederen, en dit aandeel zou nog heel wat groter zijn, als men sommige produk- ten apart zou bekijken of indien men rekening zou kunnen houden met de transit via andere buurlanden.

Totaal waarvan:

West- Europa

(a)

Delocalisatielanden

NAFTA Japan Verre

Oosten

Zuid- Europa

Oost- Europa

Noord-

Afrika subtotaal

1980 129.9 121.7 4.4 9.3 8.3 22.5 44.5 -67.1 -35.3

1986 341.0 224.0 18.8 24.0 14.6 20.9 78.3 5.5 -69.4

1992 242.1 97.9 13.0 81.9 16.2 16.5 127.6 -28.6 -64.0

en neemt vlugger toe door het particulier verbruik van duurzame goederen

Bovendien neemt die invoer heel wat sneller toe dan het particulier verbruik van duurzame goederen in België. Zulks is met name het geval met produkten uit de elektronica en in mindere mate met kle- ding. Er dient te worden opgemerkt, dat het verschil in groei in reële termen nog groter zou zijn, omdat, sinds 1986, het prijsverloop van de ingevoerde produkten neerwaarts werd beïnvloed door de rela- tieve opwaardering van de BEF, ten opzichte van de dollar en de hoeveelheden dus sneller toenamen dan de waarden; die dubbele ontwikkeling in prijzen en in hoeveelheden kan de indruk van de consument verklaren, te worden “overspoeld” door goederen “made in Taiwan...”.

Men bemerkt ook een forse toename van de invoer van uitrustings- en tussengoederen, wat samenhangt met de opening naar het Oos- ten. Ook hier is de invoer sterk geconcentreerd (respectievelijk op werktuigen en afgewerkte metaalwaren en op carbo- en petroche- mie), maar blijft hij uiteindelijk vrij marginaal. Tenslotte stelt men dus vast, dat de invoer uit de delocalisatielanden de neiging ver- toont, zich te verplaatsen van textiel-kleding naar elektronica en auto’s.

TABEL 8 Ontwikkeling van de BLEU-invoer uit de delocalisatielanden, per groepen produkten - verwerkende nijverheid

(a) Kleding, schoenen, duurzame huishoudtoestellen, auto’s en fietsen;

(b) met inbegrip van telecommunicatie-apparatuur en kantoormachines;

(c) metalen, mechanische en elektrische uitrustingen, vervoervoorzieningen, meetapparatuur;

(d) chemie, glas, ijzer- en staalnijverheid, niet-metaalhoudende mineralen,...

Particulier verbruik van

duur-zame goede-ren

(a)

BLEU-invoer uit delocalisatielanden

Totaal waar-van

:

Textiel, kle- ding, hout, papier, horlo-

ges

Elektrische huishoudtoe- stellen, radio,TV.

(b)

Auto’s en fietsen

Uitrustings- goederen

(c)

Tussen goe- deren

(d) in mld BF

1980 575.0 57.0 25.7 2.5 1.7 4.6 22.5

1986 676.9 104.9 44.7 7.0 9.2 10.4 33.6

1992 997.4 190.2 70.0 17.8 23.0 21.5 57.9

GJG (in %)

1986/80 2.8 10.7 9.7 18.7 32.4 14.6 6.9

1992/86 6.6 10.4 7.8 16.8 16.5 12.9 9.5

Rijst nu de vraag wat voor België de meest aan die toenemende con- currentie blootstaande sectoren zijn en wat ze vertegenwoordigen in het geheel van de economische activiteit van het land.

4. EFFECTOPDEPRODUKTIEAANDELOCALISATIEBLOOTGESTELDE SECTOREN

De minst beschermde sectoren zijn

elektrische toestellen en textiel, leder en kleding

Voor het opsporen van de sectoren, die het meest vatbaar zijn voor of het meest werden getroffen door het fenomeen delocalisatie, wer- den twee criteria gekozen: het aandeel van de BLEU-invoer uit delocalisatielanden in de totale invoer (TIPD), en de ontwikkeling van het buitenlands saldo (positief of negatief) van de BLEU ten opzichte van die landen (XMPD). De idee daarbij is, dat een pro- dukt des te gevoeliger voor het fenomeen delocalisatie is naarmate enerzijds zijn TIPD hoog ligt (in dit geval, hoger dan het gemid- delde van de verwerkende nijverheid) of stijgt en anderzijds het XMPD verslechtert, wat wijst op een zeker verlies aan concurrentie- kracht van het betreffende land.

TABEL 9 Opsporing van de sectoren en groepen van produkten uit de verwer- kende nijverheid, die in de BLEU het meest blootstaan aan de con- currentie van de delocalisatielanden

Sectoren en groepen van produkten

MPD (mld BF)

TIPD (in %)

XMPD (in mld BF)

1992 1986 1992 1986 1992

Totaal verwerking waarvan : 190.2 4.6 6.0 78.3 127.6

Diverse industrieën waaronder : 7.1 15.9 18.3 -2 -3.9

- spellen, speelgoed 6.0 20.4 21.8 -1.0 -4.5

- fietsen 1.1 2.1 10.3 .1 -.3

Textiel, kleding en leder, waaronder

51.3 15.4 19.0 -22.4 -25.0

- bereide vezels 7.7 24.5 32.2 -6.2 -5.6

- schoenen, leder, bont,... 8.3 15.2 21.3 -4.9 -7.4

- kleding 19.4 15.3 22.8 -7.7 -15.4

Houtnijverheid, waaronder : 9.6 11.9 11.0 -5.1 -8.0

- meubelen 2.5 3.7 5.8 -.5 -1.8

- gezaagd hout en triplex 4.8 19.6 17.8 -4.1 -4.3

Afkortingen: MPD : BLEU-invoer uit de delocalisatielanden; TIPD : percen- tage invoer uit de delocalisatielanden; XMPD : buitenlands saldo t.o.v. de delocalisatielanden

Zoals bovenstaande tabel aantoont, bestaan de geselecteerde pro- dukten voornamelijk uit verbruiksgoederen en vertegenwoordigen ze grosso modo de helft van de Belgische invoer uit de delocalisatie- zones. Omdat ze veeleer onder handelstransacties lijken te vallen, werden twee groepen van produkten, die volgens de hierboven bepaalde criteria werden opgespoord, tijdens het verder onderzoek buiten beschouwing gelaten. Het gaat om horloges, fietsen, spellen, speelgoed en sportartikelen, waarvan een deel niet meer of bijna niet meer in België wordt gefabriceerd, en om de houtnijverheid, waar de hoogste penetratiepercentages voorkomen bij de grondstoffen en de halffabrikaten, terwijl de Belgische nijverheid voor twee derde draait rond afgewerkte produkten, zoals meubelen en andere houten voorwerpen, waarvan de penetratie weliswaar toeneemt, maar toch vrij beperkt blijft.

Tenslotte zijn de sectoren, die zullen worden weerhouden als secto- ren die vooral af te rekenen hebben met de concurrentie van de lage- loonlanden, textiel, leder, schoenen en kleding en elektrische appa- raten (bureaumachines inbegrepen), twee arbeidsintensieve secto- ren, waar men zowel K.M.O.’s (kleding, textiel) vindt als grote multinationale ondernemingen (elektronica). Het is in de textiel- en kledingsector, dat de penetratie het duidelijkst is met percentages die in heel wat groepen van produkten de 20% bereiken. De tapijt- sector, waarin België sterk gespecialiseerd is, vormt hierop een uit- zondering. Bij de elektrische apparaten liggen de percentages heel wat lager dan in de textiel. Ze bereiken de 10% in de huishoudelek- tronica en overschrijden ze de 10 % voor elektriciteitsdraden en - kabels en lampen en verlichtingsmateriaal, waar ze, net als in de telecommunicatie, een hoge vlucht kennen.

Alles bijeen maken we een verplaatsing van het fenomeen mee, zij het nog altijd binnen arbeidsintensieve activiteiten. Voor beide hier- boven beschouwde sectoren steeg het aandeel van de invoer uit de

Elektrische toestellen, waaronder 23.6 3.8 7.3 10.4 4.9

- Telecommunicatieapparaten 3.1 1.9 7.3 8.3 3.9

- Huishoudelektronica 6.8 6.3 9.8 .6 .9

- Kantoormachines 4.5 3.2 5.9 -.5 -1.7

- Overige elektrische toestellen 9.2 3.1 6.8 2.0 1.8

Sectoren en groepen van produkten

MPD (mld BF)

TIPD (in %)

XMPD (in mld BF)

1992 1986 1992 1986 1992

traditionele delocalisatielanden in de totale BLEU-invoer gemiddeld van 9,3% in 1986 tot 12,6% in 1992, en ging het buitenlands saldo van de BLEU ten opzichte van die landen van -12 MLD naar -20 MLD BF, terwijl het voor de fabrieksprodukten in hun geheel een ruim overschot vertoont.

Ze zijn zeer

arbeidsintensief en vertegenwoordigen één vijfde van de

werkgelegenheid in de Belgische verwerkende nijverheid

Zoals men in volgende tabel kan vaststellen, vertegenwoordigen die zogenaamde delocalisatiesectoren vandaag 20% van de werkgele- genheid, maar slechts 15% van de toegevoegde waarde en 13% van de kapitaalvoorraad van de verwerkende nijverheid6. Ze stellen dus heel wat arbeidskrachten tewerk, vooral dan vrouwen. In de textiel- en kledingsector werken 60% vrouwen en in de sector van de elek- trische apparaten bijna 30%, terwijl het gemiddelde in de verwerkende nijverheid 24% bedraagt.

TABEL 10 Voornaamste kenmerken van de verwerkende nijverheid en van de

“niet beschermde” industriële sectoren, in België, in 1992

Bron: NIS, Eurostat, Planbureau

In de volgende afdeling wordt via een vergelijking tussen sectoren getracht, na te gaan hoe het produktie-apparaat, en meer bepaald de

“niet-beschermde” sectoren sinds 1980 hebben gereageerd op de nieuwe toestand i.v.m. de internationale concurrentie.

Zo blijkt dat in de sectoren, die meer onder de concurrentie van de lage-loonlanden te lijden hebben dan de overige verwerkende indus- trieën, de toegevoegde waarde minder snel is toegenomen dan de produktie.

6. Ter herinnering: de verwerkende nijverheid vertegenwoordigt 23% van de totale binnenlandse werkgelegenheid.

Invoer uit de delocalisa-

tielanden (in mld BEF)

Toegevoegde waarde (in mld BEF 85)

Totale werkgelegenheid

(in duizendtallen) Kapitaalvoor- raad (in mld 85) mannen en

vrouwen vrouwen Verwerkende nijverheid,

waaronder : 190.2 1173.4 710.9 175.4 1902.2

- textiel, kleding en leder 51.3 102.6 82.4 51.3 123.8

- elektrische apparaten 23.6 70.8 56.5 16.6 112.9

TABEL 11 Evolutie, per sector, van het aandeel van de toegevoegde waarde in de produktie van de sectoren (in %)

Zulks betekent dus, dat het aandeel van de “intermediaire” invoer toeneemt, wat kan verklaard worden door een toenemende externa- lisatie of door een toenemende incorporatie van ingevoerde subge- helen, zoals trouwens wordt aangegeven door de snellere evolutie van de invoer, vooral dan uit de lage-loonlanden.

... en de substitutie kapitaal - arbeid was er groot, waardoor de werkgelegenheid aanmerkelijk daalde

Uit onderstaande tabel blijkt dat de betrokken sectoren over de hele periode een zeer zwakke groei van de toegevoegde waarde hebben gekend, die in elk geval beneden die van de verwerkende nijverheid in haar geheel lag. Van 1986 af hebben ze een ruim aandeel gehad in het verlies aan arbeidsplaatsen, vooral dan van vrouwen, in de industrie. In dezelfde periode zijn de investeringen zodanig toege- nomen dat er een belangrijke substitutie kapitaal-arbeid plaatsvond.

De produktie van de meest aan de concurrentie van de lage-loonlan- den blootgestelde sectoren kon met andere woorden in België behouden blijven dank zij een verdere mechanisering wat wel de inzet van minder, maar wel hoger geschoold personeel inhield.

TABEL 12 Ontwikkeling van de verwerkende nijverheid en van de bedrijfstak- ken, die het meest aan de delocalisatie zijn blootgesteld

(sedert1980)

Bronnen: NIS, EUROSTAT, Planbureau

1980 1986 1990

Totaal : waaronder :

56 58 58

Verwerkende nijverheid 37 35 35

waarvan : textiel-kleding 35 34 32

elektrische toestellen 50 38 37

overige industrieën 36 35 36

Toegevoegde waarde (prijzen 85) (GJG)

Werkgelegenheid (verschillen in duizenden)

Kapitaalvoorraad (prijzen 1985) (GJG) 1986/80 1992/86 1986-80 1992-86 1986/80 1991/86 Verwerkende nijverheid,

waaronder:

2.5 2.0 -121.0 -35.6 1.3 5.4

- textiel, kleding en leder 0.4 2.8 -20.6 -17.5 2.0 3.7

- elektrische apparaten 1.1 -1.8 -9.0 -13.0 3.6 4.0

No documento D ELOCALISATIE VAN DE B EDRIJVEN (páginas 69-98)