• Nenhum resultado encontrado

I DE VOORKRITISCHE PERIODE

4. Conclusies

eenheid wordt daarom niet meer uitgedrukt door de gevoelsmatige gewaarwording van verplichtende lotsverbondenheid met alle mensen, maar door de betekenisvolle, dat wil zeggen verplichtende, regel van wilsverbondenheid met alle redelijke wezens. Gevoelens van welwillendheid en menslievendheid blijven mooi, maar alleen het gevoel dat door algemene regels gewekt wordt, is moreel ofwel verheven. Waardigheid is een gevoel dat, anders dan sympathie, alléén de mens kent.208

In de collegeverslagen liggen de hoofdlijnen van Kants ethische denken reeds vast. Het principe van formele objectiviteit staat centraal. 209 De oplossing van het probleem van de drijfveer is echter nog niet helder uitgewerkt. Het verstand ziet in dat het loslaten van het principe van wetmatigheid iets afschuwelijks is, maar daardoor wordt niet vanzelfsprekend een voldoende sterk gevoel van afkeer gewekt. Er is nog niet duidelijk sprake van een bij iedereen door het verstand zelf (door het verstandelijk inzicht) gewekt effectief moreel gevoel. De zelfstandige macht van de regel als macht van de eigen zuivere redelijke natuur, die de mens dwingt en in die zin duidelijk tegenover hem staat, speelt nog geen rol.210 Daarom zegt hij, in navolging van Leibniz, dat de Voorzienigheid de mensen, omdat ze een gemis aan beginselen hebben, ter gedeeltelijke compensatie een instinct tot goedheid (maar niet tot rechtvaardigheid) heeft gegeven.211 Zijn ethiek is in feite een compromis. Mens-zijn valt nog niet samen met autonoom zijn, dat komt pas na de Kritik der reinen Vernunft.

De afschuw van onwetmatigheid weerspiegelt modern-psychologisch gezien een zekere angst voor machtsverlies van de rede, voor het overgeleverd zijn aan onbepaaldheid. Een modern psychologische verklaring schiet echter haar doel voorbij. Kant staat in de ristotelisch-scholastieke traditie, die ver verwijderd is van dit soort overwegingen en waar

208 XV 450, 21. Wat betreft de schoonheid van het menslievende, cf. E. Burke, Enquiry I, Section xviii

‗…beauty; which is a name I shall apply to all such qualities in things as induce in us a sense of affection and tenderness, or some other passion the most nearly resembling these.‘ (Zie ook a.w. III, Section 1). Bij Kant is schoonheid de grond van welwillendheid (Beobachtungen II 217; zie noot 27 hierboven).

209 W. Stark benadrukt juist de verschillen. Zo stelt hij dat Kants formulering ‗Das principium der Moralitaet …muß in der Handlung selbst durch pure reine Vernunfft gesucht werden. Worin besteht es denn? Die Moralitaet ist die Uebereinstimmung der Handlung mit einem allgemein gültigen Gesetz der freyen Willkür‘ (Vorlesung 64-65, cf. het qua structuur identieke GMS 461, 27-28, zie ook GMS 437, 34- 438, 7), duidelijk (‗…sichtlich sowohl sprachlich als auch dem Gehalt der Aussage nach…‘) ver van de zedenwetformule in de Grundlegung af staat (W. Stark, a.w. 64n). Dat geldt ook voor de andere formulering ‗Das ist das wesentliche Stük der Moralitaet, daß unsre Handlungen aus dem BewegungsGrunde der allgemeinen Regel geschehen.‘ (Vorlesung l.c.) Hij vindt dit zo evident, dat hij verder geen argumenten noemt.

210 Dit in tegenstelling tot het eerdere Träume, waarin een aanzet daartoe aanwezig is (zie II 334 vv).

211 ‗Da … die Menschen aber einen Mangel an Grundsätzen haben, so hat die Vorsicht einen andern Quell in uns gelegt, nemlich den Instinkt der Gütigkeit, wodurch wir das ersetzen, was wir auf eine unrechtmässige Art erlangt haben. Wir haben demnach Instinkt zur Gütigkeit, aber nicht zur Gerechtigkeit.‘

(Collins, XXVII 415, 37 – 416, 3). Eerder echter omschreef hij het geweten als een instinct voor rechtmatigheid (o.c. 351, 21-30; zie noot 129 op bladzijde 155 hieronder). Cf. ook XIX 152 (‗Gefühl ohne Grundsätze: instinct‘) en Anthr. VII 253, 26-31. Zie Leibniz, Nouveaux essais sur l'entendement humain I.2.9. ‗La science moral… n‘est pas autrement innée que l'arithmétique […] Cependant, comme la morale est plus importante que l'arithmétique, Dieu a donné à l‘homme des instincts qui portent d'abord et sans raisonnement à quelque chose de ce que la raison ordonne.‘ En I.2.4 ‗C‘est ainsi que nous sommes portés aux actes d‘humanité par instinct, parce que cela nous plait, et par raison, parce que cela est juste.‘ (Deze gedachte ligt ten grondslag aan Kants voorbeeld van de gevoelsarme man, GMS 398.) Zie ook noot 99.

het alleen gaat om de richting van het streven.212 Bovendien speelt daar het verschil tussen een hoger en lager vermogen tot begeren. De ‗horror vacui‘ is geen emotioneel- psychologisch gebeuren, maar een intellectueel gewekt misnoegen, dat bijvoorbeeld ook optreedt bij verveling (als gevoel van leegte).213

Het uitzicht op door God geschonken geluk (of ongeluk: straf, als resultaat van slecht gedrag in deze wereld) wordt eveneens drijfveer genoemd, naast het morele gevoel. Het uitzicht op toekomstig geluk is, wat betreft z‘n karakter van drijfveer, eerder onmisbare zingevende factor (moreel gedrag is een onwerkelijk ideaal zonder dit uitzicht, men heeft geen vrije keuze om van deze drijfveer af te zien), dan uitvoerende macht; men handelt immers, zo stelt Kant herhaaldelijk, niet moreel omwille van deze beloning, want niemand verlangt ernaar om ter wille van dat toekomstige geluk dit leven zo spoedig mogelijk te verlaten (zie noot 195).

212 Cf. T. Hobbes, Leviathan, I, 6 p. 31 ‗And when the endeavour is fromward something, it is generally called aversion. These words, appetite and aversion, we have from the Latins; and they both of them signify the motions, one of approaching, the other of retiring. So also do the Greek words for the same, which are ñξκε and αθνξκε.‘ Zie ook Wolff, DM § 495.

213 ‗Misvergnügen aus dem horror vacui in der Seele. Ekel der langen Weile.‘ (XV 259, 16-17; zie ook Collins, XXVII 381. Cf. P.J. Buijnsters, a.w. 131, die in verband met het Essai de la philosophie morale van De Maupertius opmerkt: ‗Tijdgenoten is het reeds opgevallen, dat zo veel van die achttiende-eeuwse beschouwingen over het geluk een sombere ondertoon bezitten.‘ Bij Kant verdwijnt vanaf de Grundlegung elke verwijzing naar somberheid.) Cf. Verder A. G. Baumgarten, Metafysica § 656 ‗Voluptas vel taedium

… ex distincto [intuitu orta] rationalia (intellectualia) sunt.‘ (Taedium betekent zowel afkeer als verveling.) Zie ook R. 7196 XIX 270, 9-13 ‗..die Gesetzlosigkeit [ ist] das wahre und absolute Böse.. Die letztere also muß auch schlechthin… der Vernunft misfallen, und dieses Misfallen muß größer seyn als das an übeln oder versehen.‘

No documento In de ban van de noodzakelijkheid (páginas 64-67)