• Nenhum resultado encontrado

De hang naar het kwaad

No documento In de ban van de noodzakelijkheid (páginas 152-155)

III DE AARD VAN DE MAXIMES EN DE WERKING VAN DE ZEDENWET

2. Aspecten van de zedenwet

2.3 De hang naar het kwaad

Dat Allison de gedachte aan een machtsstrijd tussen rede en neigingen uitsluit, brengt hem soms tot moeizame redeneringen. Bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over de reden, waarom wij gevoelens van sympathie moeten cultiveren: ‗...we ought to cultivate feelings such as sympathy not as surrogates for the duty motive, but rather as weapons in the struggle against the propensity to evil.‘109 Om te vermijden dat het om een strijd tegen de macht van neigingen gaat, isoleert hij (de macht van) deze fundamentele hang naar het kwaad van de andere neigingen. ‗The most important point here is that a counterweight is needed not to the inclinations but to the propensity to evil.‘ Hoewel Kant toch soms ook duidelijk spreekt van een machtsstrijd tussen rede (autonomie) en neigingen.110 Zoals hierboven opgemerkt stelt hij zelfs dat ieder redelijk wezen er vrij van wenst te zijn. Het genoemde tegenwicht is nodig omdat we onuitroeibaar geneigd zijn (hij spreekt over ‗our tendency‘ in plaats van over ‗our inclination‘) te tornen aan de strikte eisen van de zedenwet. (Neigingen zijn op zich natuurlijk, dus niet slecht, ze dienen de instandhouding van het leven, maar ze beïnvloeden ons op onverklaarbare wijze tot het hebben van een onwetmatige mentaliteit; cf. Rel. VI 34, 18vv en GMS 405). Hij ziet het dan zo, dat deze

case of moral feeling in Kant‟s Philosophy, Berlin/Boston 2014, besteedt hier gaan aandacht aan.

109 H.E. Allison, Idealism and Freedom, Cambridge 1996 122.

110 ‗..daß du durch deine Vernunft deine Neigung.. überwältigen kannst, das ist die Freiheit deines Willens.‘

(MS 481). Cf. Rousseau, Émile 372 ‗La conscience est la voix de l‘âme, les passions sont la voix du corps.‘

strijd tegen de hang naar het kwaad meer een strijd is van de vrijheid met zichzelf, dan met de menselijke natuur: ‗…the moral struggle…as struggle against the propensity to evil, is really a struggle of freedom with itself rather than simply with nature under the guise of the inclinations‘ (l.c). Dit maakt echter de indruk van een woordenspel, want het komt neer op de strijd, om de vrijheid (de autonomie) te handhaven tegenover (de macht van) de hang naar het kwaad, die aanwezig is in onze natuur. Hoe dan ook heeft de hang van het kwaad te maken met de sturende macht van de neigingen.111 Een hang is de aanleg tot een begeerte die tot vaste neiging wordt als men de vervulling van die begeerte ervaren heeft (VI 28n). Het moet echter worden erkend, dat met het verschijnsel

‗hang naar het kwaad‘ de grens van het verklaarbare is bereikt. Noumenaal is het een daad van de rede, het aannemen van een foute basismaxime; fenomenaal een aangeboren natuurlijke eigenschap. De benaming ‗natuurlijke hang‘ is een verlegenheidsterm,‗..weil wir davon, warum in uns das Böse gerade die oberste Maxime verderbt habe, obgleich dieses gerade unsere eigene Tat ist, ebensowenig weiter eine Ursache angeben können als von einer Grundeigenschaft, die zu unserer Natur gehört.‘112

Het fundamentele probleem van de oorzaak van de mogelijkheid van onwetmatigheid,

‗der Hindernisse, die der Mensch durch seine Neigungen sich selber schafft‘ (MS VI 405), kortom, hoe onwetmatigheid een macht kan vormen ten opzichte van wetmatigheid, hoe ondeugden (‗die Brut gesetzwidriger Gesinnungen‘ MS VI 405, 25) bij een redelijk wezen kunnen optreden, blijft onopgelost. Zowel de macht van wetmatigheid, als die van onwetmatigheid, is onverklaarbaar. Maar als we die machten niet kunnen begrijpen, kunnen we er ook nooit greep op hebben. De macht van de wetmatigheid werkt via noumenaal gewekte achting, de empirische macht van de neigingen is op zich niet kwaad;

waar komt dan de sterke macht van de onwetmatigheid in de mens vandaan? Als wetmatigheid aantoonbaar en noodzakelijk een macht vormt vanuit de rede, hoe kan dan het macht-zijn van onwetmatigheid bij een redelijk wezen als verschijnsel optreden? Het gaat niet om een gebrekkige wil, als verklaring voor verkeerde keuzes, maar om de mogelijkheid van het ‗macht-zijn‘ als zodanig van onwetmatigheid.113

Hoe kan, noumenaal gezien, het niet-algemene macht hebben? Deze vraag betreft niet een gebrek aan wilsvermogen (onmacht), maar tegenstrijdigheid van beginselen. Hoe en waarom algemeenheid, dat wil zeggen, zedelijkheid, ons kan interesseren, wordt door Kant beredeneerd door het gegeven dat het uit ons eigen (noumenale) zelf ontspringt (GMS 461). Dit zou dan, gezien de mogelijkheid van de keuze voor het niet-algemene, betekenen, dat ons ‗noumenale zelf‘ innerlijk tegenstrijdig is. Iets, dat Allison onbedoeld erkent als hij, in het zo-even genoemde citaat, schrijft dat :‘…the moral struggle.. is

111 Zie XIX 272, 19-20, waar Kant schrijft over ‗[ein Hang] … sich durch thierische Sinnlichkeit ableiten zu lassen‘.Cf. Pölitz, XXVIII 587, 34 ‗Ein Hang propensio, d.h. die Möglichkeit zu einer Neigung.‘

112 Rel. VI 31-32. Cf. XXIII 101, 31 – 102, 6 ‗Vom radicalen Bösen. In der frühesten Jugendzeit wenn der Mensch auf die Beurtheilung seiner Selbst auch nur von Anderen geleitet wird regt sich in ihm schon obgleich dunkel der Begrif von Pflicht (Anlage zum Guten in seiner Natur) aber er findet sich schon verderbt nicht im Stande der Unschuld sondern schon der Übertretung, es ist mit ihm nicht mehr res integra. Er betrift sich nicht etwa blos auf einem Zustande der Ungeschicklichkeit und Unwissenheit das Gute zu thun was er will sondern auf einem bösen Willen das zu thun wovon er sehr gut weiß daß er es nicht thun soll (z. B. ein Kind dem Anderen zu stehlen, zu lügen).‘

113 ‗Die fragilitas der Menschliche Natur ist etwas positives, die ...von einem Hang zum Böse herrührt.‘

(Powalski XXVII 159) Dit in navolging van Baumgarten, zie Initia §169 ‗Fragilitas (lubricitas) naturae humanae est inclinatio (propensio, pronitas) naturalis in malum morale, s. illa humanae naturae conditio, qua facile est hominem in malum morale impellere.‘

really a struggle of freedom with itself..‘ Hoe kan het gaan om‘a struggle between two parties for something like legal authority‘114, als een van beide partijen onwetmatigheid voorstaat, respectievelijk onwetmatigheid is? Ons eigelijke zelf kan per definitie geen interesse hebben in onwetmatigheid, respectievelijk onwetmatigheid als macht ervaren, wanneer ‗die Allgemeinheit der Maxime als Gesetzes...aus unserem eigentlichen Selbst entsprungen ist.‘(GMS 460-461) Onderscheid maken tussen ‗Wille‘ en ‗Willkür‘, is het maskeren van deze noumenale tegenstrijdigheid. De ‗Willkür‘ kan, noumenaal (a priori) gezien, niet anders willen dan maximes, die aan de toets der algemeenheid voldoen, zoals Kant ook zelf zegt.115 Onwetmatigheid kan per definitie niet aan ons willen als

‗vermogen tot causaliteit via regels‘ appelleren, of onze wil nu gebrekkig is of niet. 116 Hoe kan, bijvoorbeeld, een redelijk wezen een valse belofte willen doen, zonder deze gedachte onmiddellijk als absurd te verwerpen? (Henrich en Allison hebben in zoverre gelijk dat, hoewel morele onwetmatigheid, volgens Kant, fenomenaal, of empirisch, als onwaardigheid wordt ervaren, die onwetmatigheid noumenaal als absurd of ondenkbaar moet worden ondervonden.)

Vrijheid als autonomie is vermogen. De mogelijkheid van de autonomie af te wijken is onvermogen. Meer valt er niet te zeggen.117 Ook Allisons opmerking, over vrijheid als strijd met zichzelf, is dus al teveel: hoe kan onmacht macht zijn? Voor Kant is dat echter geen reden om de geldigheid van zijn morele uitgangspunten in twijfel te trekken. Het gaat hier, zijns inziens, om een tweeslachtigheid, waarbij het noumenaal begrip vermengd wordt met haar uitoefening in de ervaring.118 Daarmee is voor hem het probleem afgedaan. Aan de vraag, hoe het, noumenaal gezien, überhaupt mogelijk is deze ervaring (van de empirische macht van de ‗hang naar het kwaad‘ - de hang naar onwetmatigheid - op de ‗Willkür‘) te hebben, terwijl we wel de noumenaal gewekte van achting voor de (noumenale) macht van wetmatigheid kunnen ervaren, gaat hij voorbij.

Het gaat bij praktische begrippen niet zozeer om hun definitie, maar om hun a priori macht, die uitmondt in machtservaring in het bewustzijn. Hoe kan onwetmatigheid voor ons, redelijke wezens, volgens ons eigenlijke zijn, ooit enige betekenis hebben? We zouden onze neigingen toch vanzelfsprekend en automatisch een ondergeschikte plaats moeten geven. Hoe kan onwetmatigheid ooit als mentaliteit, die tegenstrijdig is met de natuur van de rede en het noodzakelijk gevoel van achting voor wetmatigheid, ontstaan en zich handhaven? Dat onwetmatigheid tot mentaliteitsvorming kan leiden, is onbegrijpelijk, omdat onwetmatigheid per definitie geen oorzaak kan zijn.119 Tenslotte kan men zich afvragen, hoe men achting kan hebben voor de macht van de rede, die

114 H.E. Allison, Kant‟s Theory of Freedom, 126.

115 ‗Nur das können wir wohl einsehen...daß die Freiheit nimmermehr darin gesetzt werden kann, daß das vernünftige Subject auch eine wider seine (gesetzgebende) Vernunft streitende Wahl treffen kann..‘ (MS VI 226)

116 ‗Da nun die unsittlichen Handlungen wider der Regel sind, indem sie nicht zur allgemeinen Regel können gemacht werden, so widersetzt sich der Verstand denselben, weil sie wider den Gebrauch seiner Regel laufen.‘ (Gerhardt-Menzer 54) In Kants latere werk is het ‗algemene regel zijn‘ op zich (‗die bloße Gesetzliche Form..allein‘, KpV V 34) uitgegroeid tot gebiedende macht.

117 ‗Wie kann nun jenes aus diesem erklärt werden?‘ (MS VI 227)

118 ‗Es ist eine Definition die über den praktischen Begriff noch die Ausübung desselben, wie sie die Erfahrung lehrt, hinzutut, eine Bastarderklärung (definitio hybrida), welche den Begriff im falschen Lichte darstellt.‘ (MS VI 227)

119 ‗Es muß aber eine jede wirkende Ursache einen Charakter haben, d.i. ein Gesetz ihrer Kausalität, ohne welches sie gar nicht Ursache sein würde.‘ (KrV A 539) Zie ook noot 1 van dit hoofdstuk.

zoveel gelegenheid tot onvermogen biedt?

No documento In de ban van de noodzakelijkheid (páginas 152-155)