• Nenhum resultado encontrado

Hoofdstuk 3. Dynamiek van het landschap en de waterhuishouding sinds de vroege prehistorie

3.5. Historische overstromingen in het Berkeldal

107 Figuur 3.21. De positie van de Berkel in 1980 afgebeeld op de huidige topografische kaart.

108 aangehaalde anonieme auteur van het boekje uit 1842 doet hierover zijn beklag en schrijft: ‘De tegenwoordige waterlozing van de landstreek, waarover ik nu deze jeremiaden laat hooren, deugt niet en wordt telken jare minder voldoende, omdat er jaarlijks niet alleen meer water moet verzwolgen worden, maar hetzelve ook spoediger toevloeit dan vroeger. De Markendeelingen (...) veroorzaken eensdeel dat zeer veel regenwater hetwelk vroeger niet afliep, maar gedurende den zomer, tot groote plassen op de gemeentegronden vereenigd, uitdampte, thans wegvloeit naar deze hoofdwaterleidingen (...) en dus veel grooter massa’s te gelijkertijd te verzwelgen geeft dan voor dezen.297

Deze verhoogde wateraanvoer had als gevolg dat de overstromingen steeds heviger en omvangrijker werden. Neem bijvoorbeeld een overstroming uit 1844, waarvan het overstromingsoppervlak dankzij het rapport van Staring en Ferrand beschikbaar is (Figuur 3.22).298 Te zien is dat een aanzienlijk gedeelte van het beekdal blank heeft gestaan, op sommige plaatsen zelfs in de breedte meer dan vijfhonderd meter water. Een belangrijke aantekening is dat de tekening van Staring en Ferrand het gebied van Zutphen tot aan de Duitse grens beslaat en dus accuraat is op provinciale schaal. Het overstromingsoppervlak zoals ingetekend in GIS zal dan ook niet geheel overeenkomen met het daadwerkelijk overstroomde gebied op regionale schaal. Zo zullen de lagere gebieden in het beekdal zwaarder zijn getroffen dan de relatief hoge dekzandruggen. De afbeelding dient dan ook voornamelijk ter illustratie van het ruimtelijke oppervlak dat overstroomd raakte.

297 N.B. 1842, p. 29.

298 Het Gelders Archief, toegangsnr. 0509, Kaartenverzameling Rijksarchief in Gelderland, inv. nr. 362, Het stroomdal der Berkel: met de overstromingen, door W. Staring, 1844-1850. 1 kaart in 3 bladen, Kaart 0002.

109 Figuur 3.22. Het overstromingsoppervlak van de overstroming in 1844 op basis van het rapport van

Staring en Ferrand, afgebeeld op de Topografisch Militaire Kaart uit 1850.

In de winter van 1890 en de zomer van 1891 dienden zich een tweetal bijzonder zware overstromingen aan. Een krantenartikel uit ‘Het Nieuws van den Dag’ schrijft dat het water de voorraadkelders – waar de oogst van de afgelopen zomer werd bewaard - instroomde en dat zelfs binnen de relatief hooggelegen bebouwde kom van Eibergen tientallen woningen ontruimd werden.299 Als klap op de vuurpijl volgde kort op de overstroming van 1890 een periode van strenge vorst, waardoor aanzienlijke hoeveelheden aardappelen, wortel- en knolgewassen verloren zijn gegaan. In hetzelfde artikel wordt geschreven dat de overstromingen een viertal bruggen heeft beschadigd, grindwegen heeft weggespoeld en bovendien tot sterke waardevermindering van de gras- en hooilanden heeft geleid. Ook leidde de overstromingen tot leverziekte bij het vee, ‘wat zich in de winter nog meer openbaart wanneer het muffe en bedorven waterhooi moet worden gevoerd.’ Dat de situatie omtrent het zieke vee nijpend was blijkt ook wel uit de antwoorden die W. Smits - de toenmalige burgemeester van Eibergen - in 1892 in een sociale enquête gaf.300 Hem werd gevraagd of de overstroming schadelijke gevolgen heeft gehad voor de gezondheid van de bevolking, waarop hij antwoordde: ‘Neen, de menschen hebben er geen schade van ondervonden, maar het vee kreeg slecht voedsel en leed veel aan

299 De toestand in het Berkeldal. ‘Het nieuws van den dag: kleine courant’. Amsterdam, 03-11-1891.

300 Wesselink 2005, p. 24.

110 galziekte. Het vee was dit voorjaar zoo mager, als het in jaren niet is geweest. Er moest krachtvoeder worden ingekocht, dat niet altijd betaald kon worden.’ Dat dat niet altijd betaald kon worden is niet verwonderlijk. De kosten van de overstromingen waren namelijk aanzienlijk:

ze werden geraamd op maar liefst 45.130 gulden.301 Naar aanleiding van de overlast, en om de kosten enigszins te drukken, hebben ingezetenen van de gemeente Eibergen in 1891 een aanvraag voor grondbelastingvermindering ingediend bij de Gedeputeerde Staten.302

Amsterdams dagblad ‘Het Nieuws van de Dag’ maakte in 1918 een melding van een overstroming van de Berkel en schrijft het volgende: ‘De rivier de Berkel is uit haar oevers getreeden, zoodat het Berkeldal grootendeels overstroomd is. In Eibergen nam men sinds 1890 geen dusdanige waterhoogte waar. Vele boerderijen zijn niet te bereiken.’ Opmerkelijk is dat er van deze overstroming –tot zover gevonden- nergens anders een melding is gemaakt.

In 1926 vond er weer een grote overstroming plaats. Doordat zich in 1925 al vroeg winterse omstandigheden voordeden, lag er begin december in de Alpen en Duitse gebergten veel sneeuw en was de ondergrond bevroren.303 Eind december was er plots sprake van warme depressies met veel neerslag. Het leidde tot grote hoeveelheden smeltwater dat Nederland binnen gevoerd werd. De watersnood bleef niet beperkt tot de Berkelstreek. Zo bereikten zowel de Rijn als de Maas record peilen en werden hele dorpen langs deze rivieren geëvacueerd.304

De volgende grote overstroming vond plaats in februari 1946. Een artikel van de

‘Provinciale Drentsche en Asser Courant’ schrijft dat de Berkel ten gevolge van overvloedige regenval in Duitsland buiten haar oevers trad, met overstromingen in onder andere Eibergen en Rekken tot gevolg (figuur 3.23 en figuur 3.24).305 Volgens het artikel moesten de bewoners naar de bovenverdieping vluchten, waarna zij enkele dagen later dikke lagen modder uit hun huiskamer moesten scheppen. De vernietigende kracht van deze overstroming wordt onderstreept door de vertellingen van Eibergse ooggetuige Sien Somsen. Zij schrijft het volgende: ‘Op enkele straten na waren de straten grotendeels onder water gelopen. Vele buitenwegen en wijken stonden helemaal blank. (...) Overal zag je kano’s en roeiboten die door de

301 De toestand in het Berkeldal. ‘Het nieuws van den dag: kleine courant’. Amsterdam, 03-11-1891.

302 Binnenland. ‘Nieuwe Vlaardingsche Courant’. Vlaardingen, 25-07-1891.

303 Driessen et al. 2000, p. 123.

304 De Watersnood 1926. ‘De Zuid-Willemsvaart’. Helmond, 06-01-1926.

305 De Geldersche Achterhoek ziet met bezorgdheid dooi tegemoet. ‘Provinciale Drentsche en Asser Courant.’ Assen, 05-03-1947.

111 straten roeiden. (...) In een brug was over de gehele breedte een groot gat geslagen. Waar het water onderdoor bolderde. Ook de 3 bruggen bij Rekken waren grotendeels weggeslagen. In 1 ervan was Vrijdagavond nog een vrouw verdronken. Die de daarop volgende Dinsdag pas werd terug gevonden (...) Ook de fabriek De Blekerij die helemaal in het water stond, kreeg met deze watersnood nog een grotere schade dan met al de bombardementen (...) Nooit was Eibergen door zo’n watersnood geteisterd’.306 Een belangrijk deel van de watersnood van 1946 vond plaats in het grensgebied van de waterschappen van de Oude IJssel en de Berkel. Beide waterschappen en de gemeente Winterswijk probeerden elkaar de schuld te geven, maar geen enkele partij was in staat overtuigende bewijzen leveren.307

Figuur 3.23. Het overstromingsoppervlak van de overstroming in 1947 afgebeeld op de Bonnekaart uit 1937. Het overstromingsoppervlak gebaseerd op Driessen et al. 2000, p. 126.

306 Dijk-Sijbrandij et al. 2012, p. 26.

307 Driessen et al. 2000, p. 124.

112 Figuur 3.24. Hoog water in 1946 in

de J.W. Hagemanstraat te

Eibergen, naar Dijk-Sijbrandij et al.

2012, p. 27.

Het jaar daarop, in maart 1947, werd de Berkelstreek wederom getroffen door een overstromingsramp. Het onderzoeksgebied is in dit jaar echter leed bespaard: het overstroomde gebied betreft namelijk het gebied tussen Borculo en Haarlo.308 De oorzaak van de overstroming was een ijsmassa die zich bij een verdeelwerk boven Haarlo vast had gezet. Hierdoor kon het water niet wegstromen, waarna een van de kades bezweek.309

De laatste grote overstroming vond plaats op 5 december 1960 (figuur 3.25). Dat was wederom het gevolg van een grote wateraanvoer vanuit Duitsland. Een publicatie in het

‘Zutphens Dagblad’ schrijft: ‘Waar men in Berkelstreek en Bolksbeekgebied ook komt, overal ontrolt zich eenzelfde panorama aan het oog: onafzienbare watervlakten, hier en daar onderbroken door een singel van eikehout, bomen (...)’310 In het artikel wordt verder vermeld dat de schade bij Eibergen het grootst was: ‘Een grote watermassa, met van de buitenwereld afgesloten boerenhoeven. Een woest kolkende rivier!’. Om het vee te redden ging een aantal boeren ertoe om hun stallen te ontruimen. Men probeerde de schade te beperken door de doorbraken in de kaden te vullen met zakken zand.

308 Watersnood in den Achterhoek: Gat in Berkeldijk. ‘De tijd: dagblad voor Nederland’, Amsterdam, 17- 03-1947.

309 Overstrooming in het Berkeldal. ‘Aaltensche courant’, Aalten. 18-03-1947.

310 Toestand gebied Berkel en Bolksbeek kritiek. ‘Zutphens dagblad’, Zutphen. 06-12-1960.

113 Figuur 3.25. Het overstromingsoppervlak van de overstroming in 1960 afgebeeld op de Topografische

kaart uit 1960. Het overstromingsoppervlak is gebaseerd op Driessen et al. 2000, p. 126.

Als de overstroming van 1844 - die destijds al als hevig werd beschouwd - wordt vergeleken met de latere overstromingen, kan worden geconcludeerd dat de overstromingen, ondanks de eerste twee verbeteringsronden, tot aan de laatste verbeteringsronde in de late jaren ’60 steeds heviger werden. Dat komt voort uit de immer voortgaande ontginningen van broekgebieden en natte heide die zich in de 19e en 20e eeuw hebben voltrokken. Voor die periode was de intensiteit van de overstromingen waarschijnlijk minder. Dat beeld wordt bevestigd door de verdeling van de rivierklei, wat als proxy gebruikt kan worden voor welke gebieden in vroegere tijden regelmatig overstroomd raakten (Figuur 3.26). Dit overstromingsoppervlak lijkt sterk op het overstromingsoppervlak van de overstroming uit 1844.

114 Figuur 3.26. Historisch overstromingsoppervlak op basis van de verspreiding van rivierklei (zie ook

geomorfologische kaart op Figuur 2.10), afgebeeld op de moderne topografische kaart.