• Nenhum resultado encontrado

In de ban van noodzakelijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2023

Share "In de ban van noodzakelijkheid"

Copied!
349
0
0

Texto

In de grondslag van de hulpplicht wordt bijvoorbeeld het eigen verlangen naar hulp in nood verwerkt. Oorzaken van de zintuiglijke verlangens zijn prikkels (zintuiglijke prikkels), van de hogere verlangens motieven (motieven).

I DE VOORKRITISCHE PERIODE

Inleiding

  • Het intellect als basis van de ethiek

Zoals gezegd staat morele perfectie volgens Wolff in dienst van het geluk als de natuurlijke bestemming van de mens: "Finisethicale est felicitas hominis.". De volmaaktheid van de ziel bestaat uit de deugden van de geest (virtutes intellectuales) en wil (virtutes morales). Grundsätze des Natur- und Völkerrechts 82 § 125) Crusius heeft ook de verwachte a.

De collegeverslagen en de Reflexionen

  • De ethische principes
  • A-prioristisch inzicht
  • Ethische ervaring als ervaring van regels
  • Het morele gevoel als menselijke eigenschap
    • Morele gewoontevorming
    • Bezwaren tegen afschuw als moreel gevoel
  • Latere ontwikkeling

Kant abstraheert van het (voornamelijk contingente) empirische en komt zo uit bij de zuivere kern van moraliteit. De vrolijkheid van het kind is ook een instrument van de morele wet; alleen wie er blij is.

De rol van de godsdienst

  • De wederzijdse betrokkenheid van moraal en religie
  • De waardigheid om gelukkig te zijn
  • Het summum bonum

Zonder een rechtvaardige God is moraliteit slechts een idee.184 Religie hecht daarom belang aan moraliteit en moet de drijvende kracht achter moraliteit zijn.185 De mens kan niet zonder de hoop op geluk. 185 'De religie is zo, was der sittlichkeit gewichtstoename, es soll die Triebfeder der morele sein.'

Conclusies

In zijn privéaantekeningen uit die tijd formuleert hij het principe van de morele wet (XX 67, 5-6). In Träume eines Geistersehers wordt het a-posterior vlak, en daarmee de empirische basis van de naastenliefde, verlaten en wordt het morele gevoel een weerspiegeling van de ervaring van.

Vrijheid als noumenale eigenschap

In Die Metaphysik der Sitten definieert hij het vermogen om te verlangen als het vermogen om vrij te handelen en als het vermogen om de oorzaak te zijn van de objecten van die representaties door middel van hun representaties (VI, ongeacht of het verband houdt met het executieve vermogen om die representaties te verwerven of niet). 8 Dit vermogen, wanneer het geheel vrij is van het empirische, is gelijk aan de praktische rede (MS VI. Interesse' is de verbinding van de geest tussen lust en macht tot verlangen (VI 212, 26).

Transcendentale en praktische vrijheid

Verlangen (verlangen) is zelfbeschikking 9 die wordt veroorzaakt door verlangen (VI behalve in het geval van de morele wet. Transcendente vrijheid als principe, als het vermogen van de rede om los van de natuurwetten zijn eigen orde te scheppen, is de basis van de praktische vrijheid die we kennen uit de ervaring, namelijk de ervaring dat we als dieren niet gebonden zijn aan onze instincten, omdat we er alleen maar mee omgaan, dat wil zeggen het praktische gebruik van de rede, dat kennen we uit ervaring.

De transcendentale vrijheid later, in de Kritiek op de Praktische Vernunft, is niet langer een theoretische afgeleide van het praktische of een voorwaarde van het praktische, maar manifesteert zich hardnekkig als de autonomie van de rede. Volgens deze opvatting zijn er dus twee soorten causaliteit: die van vrijheid en die van natuurwetten (A 532). Dit is dus een voorbeeld van de algemene ervaring waarnaar hij verwijst in de zojuist aangehaalde Reflexion 4338.

De rede bepaalt de wil

  • De causaliteit van de rede in de Kritik der reinen Vernunft
  • De causaliteit van de zuivere rede in de Grundlegung
    • Het verschil met de vrijheidsopvatting in de collegeverslagen
  • De causaliteit van de zuivere rede in de Kritik der praktischen Vernunft
    • Het verschil en de overeenkomst met de Grundlegung
    • Overeenkomst met de Kritik der reinen Vernunft
    • Het verschil met de collegeverslagen
    • Zedenwet en bewustzijn van vrijheid
    • De visie van Karl Ameriks
    • Opmerkingen naar aanleiding van Kants discussie met Chr. Garve

In de Grundlegung is, evenals in de Kritik der reinen Vernunft, het bewustzijn van de eisen van de zedelijkheid het uitgangspunt. Het moreel gevoel speelt geen rol, alles draait om ons inzicht in de natuur van de rede. In de Kritik der praktischen Vernunft volgt hij de omgekeerde weg en gaat hij van de voorwaarde (vrijheid) naar de werkelijkheid van plicht.

In de Kritiek op de Praktische Vernunft gaat Kant, met absolute nadruk, uit van de ervaring van de eisen van de rede. Het verschil met de Grundlegungen ligt vooral in de opvatting van de mogelijkheid van deductie van de morele wet. In Kritik der Practicalen Vernunft baseert Kant de werkelijkheid op de machtsuitoefening van de morele wet, de

Ook volgens de Kritik der Practicalen Vernunft kan, zoals opgemerkt, de zuiverheid van de morele wet met voorbeelden worden aangetoond (V 30; V 155-156). Dat voorbeelden het bestaan ​​van de morele wet als objectieve werkelijkheid kunnen aantonen, lijkt het geval te zijn in de Kritik der Urteilskraft.

H.E. Allisons visie op de causaliteit van de rede

  • Het causale moment

Allisons analyse laat zien dat de regel de kracht van het motief absorbeert en dus causale kracht heeft. Het lijkt echter zinloos om de nadruk te leggen op het opnemen van het motief in de stelregel als het werkelijke oorzakelijke moment. Het motief participeert, zo zou men zich kunnen voorstellen, in de bindende kracht (bevelsmacht) van de regel waarin de drijfkracht is opgenomen.

Naast de kracht van het motief (respect voor de morele wet of eigenbelang), is er de kracht van noumenaal zijn (reden) als een vrijwillige (d.w.z. dwingende, prescriptieve) factor die altijd via een regel werkt. Het echte oorzakelijke moment verschijnt in de aanvaarding van de regel (de stelregel) door het keuzevermogen ('Willkür'). Uiteindelijk lijkt het echter onmogelijk om precies uit te leggen wat er is gebeurd.185 3.2 Het probleem van de fenomenale keuze voor het kwaad.

Samenvatting en conclusies

Kant had dit uitgangspunt nooit kunnen verlaten, het zou het einde van de morele wet en daarmee zijn ethiek hebben betekend. Het belangrijkste verschil tussen de Grundlegung en de Critique der Practicalen Vernunft is dat het laatste werk zich voornamelijk richt op de eerste formulering van de morele wet in zijn categorische aard. Dit categorische karakter van de morele wet, haar absolute overheersende kracht, lag in de Grundlegungen dat rationele wezens zichzelf niet anders kunnen zien dan een doel op zich (GMS 428).

In de Kritik der praktischen Vernunft is die kracht, die hier de realiteit van onze vrijheid fundeert, a priori aanwezig in het ‘Faktum’, de gebiedende openbaring van de zedenwet in haar eerste formulering vanuit ons hogere vermogen tot begeren ofwel onze noumenale natuur. De aard van de mens als redelijk wezen, dat regels wil, is echter de primaire en innerlijke bron.205. Vanaf de Grundlegung, maar ook, minder expliciet, reeds in de Kritik der reinenVernunft, gaat het (alleen) om de (niet-empirische) ervaring van autonomie van de rede in de vorm van de zedenwet.

III DE AARD VAN DE MAXIMES EN DE WERKING VAN DE ZEDENWET

Maximes

  • De aard van de maximes
    • Maximes en karakter
    • Maximes als rationele verwerking van gevoelens
  • De objectiverende aard van maximes
    • De evaluerende aard van de maximes
    • De interpretatie van O. Höffe
  • Het zich bewust zijn van maximes
  • De onbegrijpelijkheid van maximes als rationeel proces
    • Maximes als beheersing van het onbewuste
  • Rechtmatigheid a priori
  • Praktische problemen

In dit collegerapport beweegt het personage zich in de richting van drager van de morele wet. 'Das karakteristieke des freien Willens abermacht den eigenlichen Character des Menschen aus.' (XXV 2, 1385). Immers, gezien de realiteit van de morele wet is het duidelijk dat de mens als rationeel wezen niets anders kan dan de algemene wil. In de morele wet doen de gevoelens van anderen er niet toe - dit is zeer subjectief - maar alleen de algemeenheid van de regel van mijn handelen.

De term "(nur) allgemeiner Grundriß" doet geen recht aan het direct causale karakter van de stelregel. Het gezichtsveld van de stelregel is volledig beperkt tot de eigen algemene handelwijze, ongeacht het empirische kader waarin de situatie zich bevindt. Kant gaat uit van bepaalde filosofische overwegingen, zoals de parallel tussen de mogelijkheden van het theoretische en het praktische.

Aspecten van de zedenwet

  • De macht van de zedenwet
  • Autoriteit en rationaliteit
  • De hang naar het kwaad
  • De voordelen van de zedenwet

Het besef van de waardigheid van de morele wet betekent dat men langzamerhand andere motieven overwint. Het bewustzijn van de morele wet gaat gepaard met de ervaring van haar kracht, die eerbied opwekt. Centraal staat de kracht van Fact, die als superieur wordt gezien aan de kracht van geneigdheid.

Het gaat uiteindelijk om de macht van orde tegen de macht van chaos (de trends). Het is duidelijk een kwestie van de macht van de neigingen, die te sterk zijn voor de macht van zijn welwillendheid. Er lijkt eerder een opbeurende notie van de kracht van de wet te zijn dan een daadwerkelijke kracht van de morele wet.

Willen en regels in de Grundlegung en de Kritik der praktischen Vernunft

In ieder geval is er nu een rationele en afstandelijke afweging die gemaakt kan worden door de macht van het eigenbelang weg te nemen. De hoofdlijn van Kants betoog, met de nadruk op machtsstrijd, is echter anders, en het is vreemd dat bij het beschrijven van een absoluut verpletterende macht, de voordelen ervan naar het oordeel van de rede worden genoemd. Er is een conflict tussen zijn bewustzijn - als lid van de geestenwereld - van goede wil.

Daarom is het alleen moreel waar als het berust op iemands pure interesse in het volgen van de morele wet. Toch veronderstellen alle drie de concepten, die van een impuls, een belang en een stelregel, een beperking van de aard van het zijn, een behoefte om door iets bewogen te worden.' (KpV V 79). Kant onderscheidt praktisch belang (afhankelijkheid van de wil van de principes van de rede op zich, interesse in de handeling zelf, in de plicht) van pathologisch belang, afhankelijkheid van de principes (voorschriften) van de rede in dienst van het voorzien in behoeften, dat wil zeggen, belang bij het voorwerp van de handeling.

IV HET GEVOEL VAN ACHTING

Het gevoelsleven volgens Kant

  • De goede wil
  • Het gevoel van achting
  • Het emotionele leven van de mens als redelijk wezen
  • Leven zonder gevoel van natuurlijke verbondenheid
  • Kants synthese van natuurlijke verbondenheid en plicht
    • Morele vriendschap
    • Verdere vragen
  • De wetmatigheid van rechtsplichten en van verdienstelijke plichten
  • Het systeemkarakter van de moraliteit en Kants existentiebegrip

Volgens Kant is waardering de basis van de samenleving: 'Die Sittsamkeit, eine Neigung durch guten Anstand. Degene die het onherstelbare ongeluk van de ander ziet, blijft onverschillig (naar het voorbeeld van de stoïcijnse apatheia), maar zet zich volledig in voor situaties waarin hij kan helpen, gedraagt ​​zich moreel en heeft een goed hart omdat hij tot actie leidt ( Vorlesung 290 -291). Het is leuk om vreugde te hebben in het zien van het geluk van anderen, maar alleen onze bijdrage eraan heeft waarde.

Er is geen interesse meer in het concrete lot van de ander (GMS 441), want alleen de wetmatige vorm van de goede wil (waarin de bevordering van ieders welzijn als algemeenheid is opgenomen) is bepalend, niet het contingente doel ervan (GMS 394). Hij houdt de achting voor de zedenwet strikt gescheiden van de welwillendheid jegens anderen die de zedenwet begeleidt. Het gaat om een band die, dankzij de uitbreiding van de zedenwet met het beginsel van doelgerichtheid, binnen plicht valt.

Het gaat niet om mijn subjectieve interesse in het geluk van de ander of het bereikte geluksresultaat. Het gaat over mijn interesse in de morele waarde van mijn handelen, over het normatieve karakter van het najagen van andermans geluk, over mijn handelen uit respect voor de wet.

Referências

Documentos relacionados

10° De koper die de voorwaarden bevat in huidige algemene voorwaarden niet naleeft of eender welke persoon die door zijn houding de verloop van de verkopen stoort kan verboden